Multatuli.online

26 juli 1867

Brief van Multatuli aan Cd. Busken Huet. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

De brief van Busken Huet, waarop Multatuli hier antwoordt, is niet teruggevonden.

de Snuifdoos: novelle van Johan Gram (1833-1914), gepubliceerd in het maandblad Nederland, april 1867.

Keulen 26 Juli 1867.

Waarde Heer Huet, Reeds gister ontving ik de f25 waarvoor ik u bedank. Het doet my genoegen te zien dat gy vacantie hebt gehad, en dus anderen dan gy myn voor, voorlaatste bulletintje in een hoek hebben geworpen. Ik zoude gedacht hebben dat het zoek geraakt was op de post, indien ik niet toch uit een paar regels onder ‘Berlyn’ gezien had dat het ontvangen was. Ik vrees, als gy er niet waart, dat men my spoedig zou afzeggen, en ik beken dat ik 't begrypen zou. Kunt ge my echter een wenk geven omtrent een of ander dat ik zou te veranderen hebben in myn geschryf, ik zal er u dankbaar voor zyn.

Of ik Hasselman ken? Persoonlyk niet maar by renommee eenigzins. Hy is een zeer fatsoenlyk man, en deed geloof ik nooit iets kwaads. Altans ik heb er nooit van gehoord. Ook zal hy wel ‘vry van sterken drank’ zyn, en in 't genot van de wettelyke burgerschap regten. Kortöm, hij voldoet aan alle vereischten die Nederland schynt te vorderen om den verwarden kolonialen boel in orde te brengen. De opmerking, onlangs door Keuchenius geuit, al zy ze dan oud, is niet onjuist, dat er nam: meer gevorderd wordt om klerk of surnumerair te zyn dan om minister te worden.

Dat ik zoo even zeide verwarde boel, is by wyze van spreken. De zaak is zeer eenvoudig, als men indedaad het goede wilde. Indien ik een stuk schryven zoude over de Indische verhoudingen, weet ik waarlyk niet hoe ik uwen wenk om niet te veel omtehalen vermyden zou, want ik zie in dat men myne betoogen en slotsommen zou minachten om de eenvoudigheid. De heele zaak zit hierin: men wil geen regt doen, men wil de zaken niet by den naam noemen. Kwestie over vry-arbeid of kultuurstelsel bestaat er niet. Nog nooit heb ik een Indie-man met wien ik hierover ¼ uur sprak, gevonden die dit niet beaamde. Stryd over systemen is de gewone uitweg van ieder die een oordeel over de feiten wil uit den weg gaan.

Over Indische zaken schryven? Ik ben moedeloos. Bovendien heb ik moeite om te zien. Myn oogen zyn slecht. Schryven zou ik nog kunnen, maar corrigeren niet. En al ware dit zoo niet - Wat baat het? Men zwygt my dood.

Er ware slechts een manier mogelyk die een eind maakte aan den zeer zorgelyken toestand waarin Indie verkeert. Doch daartoe zou ik my by voortduring moeten kunnen roeren. Dit is nu eenmaal zoo niet.

O een dagblad! Myn eigen blad waarin ik dagelyks den druppel distilleerde die den steen uitholt! -

Ik heb eene uitnoodiging ontvangen van het Gendsch Congres. (Gy zeker ook, en zoo niet, dan weet ik niet wat die Heeren verstaan onder Letterkunde. Sapristi, ik wou u zoo graag professor zien! Ik verbeeld me dat gy in 10, 12, 20 jaar een nieuw ras zoudt leveren. En al kunt gy dan geen scheppende geest ingieten, t zou reeds veel gewonnen zyn als men afkeer kreeg van 't vorig gewawel.

Nu, ik heb 't aangenomen, onder voorwaarde dat ik de reis betalen kon. Dit hebben zy my mogelyk gemaakt door my eene ‘conference’ aan te bieden. En dat zal nu geschieden. En op 't congres zelf zal ik ook spreken. Ik had verzocht daarvan verschoond te blyven, maar op hunne mededeeling dat ‘ieder’ dit wilde, heb ik beloofd iets te leveren. Ook was 't wenschelyk, schreven zy, dat het onderwerp bekend was, om 't Program te completeren. Ik heb opgegeven: ‘Over eene gepaste mate van vryheid in 't gebruik van ongewone woordvormingen en zinwendingen.’

Nu, als dat woord: zinwending niet betoovert, verklaar ik me uitgestudeerd.

Maar wat ik er over zeggen zal, weet ik nog niet regt. Onder ons, ik vrees dat ik op 't congres slecht gehumeurd zal wezen, en hoop my daartegen te wapenen, want boosheid is mauvais genre, ik weet het wel. Maar zooveel Nederlandsche letterkundigen by elkaêr te zien -

Verbeeld u daar zal naar ik hoor, ook komen de heer die in de Nederland dat stuk schreef: ‘de Snuifdoos’, waarover gy uitriept: groote goden, welk eene litteratuur!

Myne vrouw houdt zich staande. Kon ik haar en de kinderen maar terugkrygen. De brieven van myn ventje zyn curieux. Ik zie in dat er een strenger opzigt noodig is, om hen te dwingen tot wat oefe-ning in het gewone. Hij bemoeit zich met sterrekunde, ontleedkunde, botanie - que saisje! maar kan nog altyd niet behoorlyk spellen. Myn grieven daarover zyn doodelyk voor my.

Wees met uwe vrouw en uw Gideon hartelyk gegroet. Vacantie! Och, ik wilde zo graag eens vacantie hebben van vruchteloos peinzen! Hartelyk gegroet.

van uw liefhebbenden

Douwes Dekker

Zeg my toch vooral of en zoo ja wat er veranderd moet worden aan myn courantartikeltjes. Ik wou zoo graag die f25 zooveel mogelyk verdienen.