Multatuli.online

13 februari 1867

Brief van Multatuli aan K. Ris. Vier dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Bij deze brief tekende Mimi aan: Ris was werkman, molenaarsknecht. In Idee 451 was het zijn budget dat Multatuli publiceerde en in een noot op dat Idee roemt hij zijn werkje: ‘Is Neerlands moed jenevermoed, dan vivat de jenever.’ Deze brief is nooit verzonden. Ik gis dat hij bleef liggen omdat dek er gaarne wat geld zou hebben ingesloten, maar de gelegenheid daartoe deed zich vooreerst niet voor. (Handschrift M.M.)

Keulen 13 februari 1867

Waarde Ris, het deed my indedaad genoegen iets van u te hooren, schoon ik liever gunstiger berigten van u ontvangen had dan dat uwe vrouw en dochter lydende zyn. Leven is tobben! Als er een God was (hetgeen ik, zooals gy weet, ontken) zou hy zich moeten scha-men. Ook voor my is t leven tobben, anders niet! Ik ben er misselyk van. Men tracht en poogt en hoopt, en aldus gaat de tyd voorby. De menschen die (altyd van God en hemel sprekende) goed voor zich zelf zorgen, konden ten slotte wel eens aan 't regte eind zyn.

Dank voor uw beide brochures die van Helden my behoorlyk heeft doen geworden. Ja, ik zal zorgen dat gy myn geschryf krygt. En schryf my of ge myn Ideën compleet hebt? Ik gis neen. Altans ik heb vele losse vellen over. Wanneer ge my wilt opgeven hoeveel gy hebt, zal ik voor u (voor zover ik ze heb) de ontbrekende vellen zenden.

Ik heb uwe brochures met genoegen gelezen. Er is veel flinks in, maar wat baat het? Niets! tienduizend man onder de wapenen is meer waard dan regt hebben. Er zyn te veel personen die belang hebben by onregt, om hoop te kunnen voeden op goeden uitslag.

Wat arbeiders-vereenigingen aangaat die in Engeland, Belgie, Duitschland en Frankryk een grooten rol spelen, moet ik bekennen geen vast oordeel te hebben. Ik geloof dat de vraag nog niet behoorlyk is toegelicht. Mijn karakter brengt mede party te trekken voor de (zoogenaamd) mindere standen, maar boven dat party trekken behoort waarheid te staan. Het is een uitgemaakte zaak dat de werkman niet genoeg ontvangt, maar... dit is niet alleen met den werkman het geval. Misschien zult ge het vreemd vinden als ik zeg dat ook een minister te slecht betaald wordt. Wie in een land als het onze met den buit stryken zyn de kooplui en de speculanten. Wanneer my de taak was opgedragen de evenredige belooning te regelen, zoodat ieder in de maatschappy zyn aandeel kreeg naarmate van de diensten die hy verrigtte, zou ik zeer verlegen staan. Dit alleen weet ik dat thans velen te weinig krygen, en sommigen te veel. Maar herstel is moeielyker dan 't vinden van gebreken.

Doch al zou ik niet weten te zeggen hoe dan alles moet geregeld worden, toch kan ik eenige verkeerdheden aanwyzen. Ik blyf er by dat het Geloof een pest is. Sedert eeuwen is daardoor het verstand in slaap gewiegd. De gewoonte om aantenemen wat een zwartrok zegt, gewende aan luiheid van geest. Die luiheid maakt de menschen tot kinderen, slaven, werktuigen, en daarvan is ten allen tyde misbruik gemaakt door velen die evenmin gelooven als ik, maar die zich geloovig aanstellen om de onderworpenheid der anderen niet te verliezen. Er is een nauw verband tuschen geloof en armoede. 't spreekt van zelf dat iemand die iets van den hemel verwacht, tevreden moet zyn met bekrompenheid op aarde. Zoudt gy u beklagen over 't gemis van een cent, als gij zeker wist morgen (dat is: na uw dood) schatten te ontvangen? Immers neen! Dus: geloof verwekt berusting, luiheid van geest, onderwerping, domheid. En daarvan wordt misbruik gemaakt door hen die voorgeven te geloven.

Kou en warmte, hoe ook verschillend kunnen soms gelyke gevolgen hebben, bijv. het springen van een glas. Zoo ook heeft ongeloof, niet meedoen met de algemeene berusting, hetzelfde gevolg als wèl meegaan, wèl geloven, men wordt verpletterd onder den steenhoop dien men uit den weg wilde ruimen. Toch moeten er van tyd tot tyd personen zyn die zich bloot stellen aan dat gevaar, anders zou de weg versperd liggen ten eeuwigen dage.

Toen ik zoo even zeide: wat baat het? bedoelde ik dan ook niet dat een goed gemeende poging nooit vruchten dragen zou, maar dat het niet wordt beleefd door hem die ze aanwendde. Wie regt heeft, wordt gehaat, dat ligt in de menschelyke natuur. Hy zelf moet eerst uit den weg, dàn zal men misschien acht geven op wat hy zeide... ja zelfs dan rigt men standbeelden op! Alle Jezussen moeten gekruist, voor ze ten hemel varen, en in dien zin is er waarheid in de Evangeliën. (De dominés hebben de zaak verknoeid tot een luchtsprong) Om nu terug te komen op de Arbeiders vereenigingen. Ik weet niet of zy doelmatig zyn. De hoofdzaak zou wezen: kracht scheppen tot het bekomen van beter inkomen, (hetzy regtstreeks door verhooging van loon, hetzy indirect door 't verkrygen van beter voedsel, betere woning enz voor 't zelfde geld.)

Dit nu, kan naar ik geloof niet bereikt worden.

1o Hooger loon. Het loon hangt volstrekt niet af van de patroons. Het is een natuurlyk gevolg van de toestanden. Wanneer in een land zóóveel hout gebruikt wordt, wanneer er zóóveel molens zyn, zóóveel kapitaal, zóóveel wind, zóóveel dit, zóóveel dat (kortom zóóveel alles) dan is 't loon van een houtzaagmolenaar zóóveel. Stel eens dat men in Holland een yzermyn ontdekte, zoo dat men allerlei dingen die nu van hout zyn van yzer begon te maken, dan zou het loon in de yzerfabrieken tydelyk stygen, en dat van de houtzaagmolenaars dalen. Dat zou tydelyk wezen en wel tot op het oogenblik dat dit weder vereffend was. Er is groote armoede geleden door de knechts van pypenfabrieken te Gouda, die ontslagen moesten worden nadat de sigaren zoo in gebruik kwamen. Ganzepennen-bereiders, idem. Binnenschippers, idem smeerkaarsen makers idem. Pruikenmakers, idem. Naderhand vloeit dat meer gelyk, maar de personen dien het treft, zyn daarmeê niet geholpen.

Zou nu eene vereeniging van arbeiders in kaarsen- ganzepennen- pypen- of pruiken fabrieken iets hebben kunnen uitrigten om hun patroons te dwingen tot voortgaan? Neen. Het verlagen van loon, of ontslaan (dat is: het geheel ophouden van loon) is een natuurlyke dwang, die de patroon zoo goed ondergaat als de knecht.

Een yzerfabriek moet mededingen met andere fabrieken om een werk aantenemen, stel van f100.000. Die fabriek heeft 100 man aan 't werk. Wanneer nu die honderd man per week f800 ontvangen, kàn de patroon het werk aannemen, maar wanneer hy ieder man f1 per week meer gaf zou dat over een jaar bedragen f5200, dan kan hy dat werk niet voor f100.000 aannemen. Hy krygt het dus niet, de fabriek staat stil, de arbeiders moeten bedankt worden, en krygen dus niets. Wat zou een vereeniging van werklieden hiertegen kunnen doen? O, als 't een gierigheid, een hebzucht van den patroon was, dan zou ik zeggen, niet alleen dwing hem door (in weerwil van art 415 W.vS.) werk te staken, ja tast hem aan, hang hem op. Maar de patroon kan het evenmin helpen als de arbeider zelf.

2o Goedkooper voedsel, beter woning & c door vereeniging. De loonen zouden dalen in gelyke mate als 't voedsel en de woning goedkooper werd.

Neem aan dat alles 10% goedkooper werd (gy hebt gelyk dat dit volstrekt niet genoeg wezen zou, maar stel eens) dan zouden er terstond arbeiders komen die voor 10% minder loon zich verhuurden, en de patroons zouden hen moeten aannemen, om weer te kunnen mededingen met anderen. De winst zou genoten worden door den verbruiker. Niet door den werkman, niet door den patroon.

De werklieden moeten niet toegeven dat patroons (in 't algemeen) hun vyanden zyn. De vyandschap ligt elders, en daarop zal ik terug komen.) Een patroon, een baas, een fabriekbezitter is èn voor 't algemeen èn voor den werkman een nuttig persoon. Hy verschaft de mogelykheid tot arbeid. Gy zegt: geld gaat vóór arbeid en arbeid moest vóór geld gaan. Zie hierin is een verschil optemerken. Het verstrekte geld om iets opterigten kàn zyn: vrucht van arbeid, en in dat geval is de kapitalist even eerwaardig als de arbeider. Is uw geld dat ge saterdags ontvangt niet uw eigen werk? Zou een luiaard u mogen beschimpen als geldman, wanneer dat geld uw arbeid van de gansche week voorstelt? Dat er velen zyn die geld bezitten zonder daarvoor gearbeid te hebben, is waar, en zy zyn de vyanden der maatschappy, tenzy ze hun geld goed gebruiken, wat zelden het geval is. Indien zy dat echter doen is weder dat gebruik een arbeid, die veel nadenken en inspanning kost, en dus niet van de gemakkelykste. Het is niet zoo ligt als 't schynt om met eere te bezitten. Ieder die niet heeft, meent dat hy den regten weg zou vinden, maar ik verzeker u dat het moeielyk is. Een verstandig mensch, die opregt het goede wil, moet vreezen voor rykdom. Doch ik erken dat de bezwaren van armoede grooter zyn.

3. De vraag of de kracht die door Arb: vereenigingen zou geschapen worden, eerlyk zou worden bestuurd? Even als gy, geloof ik dat dit onder de zeldzaamheden behooren zou. En dan zouden de werklieden verliezen aan oneerlyke administrateurs, wat zy hadden bespaard van hun schraal inkomen, of (tydelyk, want op den duur kan dit niet, zie 1) hadden weten te verkrygen van hun patroons.

4. Alle vergaderingen, waar ieder gelyk regt van spreken heeft, zyn ydel. Iedereen is juist evenveel als niemand. Een verzameling van wysheden is domheid. Trekken in 20 rigtingen te gelyk, is stilstand. Wanneer één persoon tot velen het woord rigt, kàn het zyn dat er iets ontkiemt in de gemoederen van zyn hoorders. Ligt zeide hy hier en daar iets waars, of iets dat op den weg bragt naar waarheid. Maar zoodra ieder 'tzelfde regt meebrengt om te spreken, wordt dat regt hoofdzaak. Het luisteren wordt vergeten, het nadenken verwaarloosd, en weldra wordt zoo'n byeenkomst geen Vereeniging tot algemeen nut, maar een twist-kibbel- en babbel kollegie, waar 't praten hoofdzaak is en 't nut vergeten wordt. Dit is ook by niet-arbeiders het geval. Het is de ziekte der eeuw, en er zouden veel dingen oneindig beter gesteld zyn zonder die kwaal. Alle groote, goede daden zijn geschied door een persoon, nooit door eene vereeniging. Geen kollegie heeft Amerika ontdekt, geen parlement is ooit ten hemel gevaren. Geen vergadering vond het kruid uit, of liet er zich meê in de lucht vliegen als van Speyk. Een knap man staat altyd hooger dan 't gemiddelde eener vereeniging van verschillende personen. Dit is als verf. Eén verf kan zyn: rood, groen, geel, wat ge wilt. Gooi alle verven dooréén, dan is de slotsom een onbruikbaar kleurtje.

Vereeniging is de uitvlugt van onbeduidende personen, om door 't vastklemmen aan anderen, wat te schynen, en wie indedaad iets beduidt, wordt dóór die vereeniging verlamd.

5). Kent gy veel arbeiders die indedaad een beter lot verdienen? Ik gis neen. Let eens op hoe weinig er zyn die hun eigen beroep verstaan. (Dit is ook in andere standen het geval, en die opmerking is zeer treurig. Maar wy spreken nu van arbeiders). Geeft de onbekwaamheid der meesten, hun regt op beteren toestand? Meestal neen. En, dit aannemende, zal de inspanning om zich te bekwamen, toenemen, wanneer zy, by de tegenwoordige gebreken, noch die andere gaan voegen van praat- of redeneer-machines te willen worden? Is dit de weg om van een slechten schoenmaker een goeden, van een onbekwaam smid een bekwamen te maken? Ik geloof het niet. Ik voor my, heb nooit in eene vergadering wat geleerd, en ik geloof dit ook niet van anderen.

Ik was meermalen in de gelegenheid redevoeringen van werklieden te lezen (onlangs byv. te Londen, en dezer dagen te Keulen) en moet u zeggen dat het zeer min was. Een glasblazer te Londen zei dat ‘hy meer beduidde dan Lord Derby, den minister, want hy kon glasblazen, en dat kon Lord Derby niet’

Nu trek ik geen party voor Lord Derby (dien ik niet ken) noch voor ministers in het algemeen (er zyn veel prullen onder, doch onder de glasblazers zullen ook wel prullen zyn) maar ik beweer dat die werkman, als hy dan al goed kon blazen, weinig meer wist of kende dan blazen. Stel eens dat hy meester was in zyn vak, en stel eens het zelfde van den minister, wat is ligter een flesch te maken, of een geheel land te regeren, zóódanig dat ieder in rust zyn flesschen blazen, des noods uitdrinken kan?

De arme is byna even vaak onregtvaardig, als de ryke, ja misschien erger.

De matroos die in kou en ongemak op dek moet zyn, verwyt den kapitein dat hy 't te makkelyk heeft in zyn kajuit. Eilieve, waarom heeft de matroos niet gezorgd dat hy ook kapitein was? Om dat te worden was inspanning noodig, studie, zeker gedrag - mag nu die matroos het loon vorderen voor wat hy niet verkoos te leveren? O, er bestaan veel onbillykheden, zeer veel. Maar ook de (zoogenaamd) geringe stand maakt dikwyls onbillyke aanspraken. Zy willen met de anderen maaien, zonder meê gezaaid te hebben. Onder de mee-maaiers zyn er velen die ook niet zaaiden. Dit is zeer onbillyk, maar het geeft aan anderen het regt niet om aantedringen op dezelfde onbillykheid. Eene onregtvaardigheid wordt niet hersteld door haar uittebreiden, maar door haar te vernietigen.

Ik zeide: zoogenaamd geringe stand. Welnu, er bestaat een geringe stand, en gy zult my dit toestemmen. Die stand wordt niet bepaald door kleeding, geld, woonplaats of rang, maar door het verschil in geestelyke ontwikkeling. 't Is hetzelfde verschil dat den mensch van het dier onderscheidt. Nu vraag ik u of gy, onder de arbeiders, velen kent die wat hun geestelyke ontwikkeling aangaat niet tot den geringen stand behooren? Dat zullen uitzonderingen zyn, zoo als gy zelf eene uitzondering zyt, schoon ik niet geheel met u tevreden ben. Gy hebt een helder hoofd, en lust in geestelyken arbeid. Gy houdt van nadenken, onderzoeken. Dat alles is zeer schoon, en maakt dat gy niet tot den geringen stand behoort. Maar eilieve... nu komen er twee vragen die ik aanbeveel in uwe overweging:

1. Waarom hebt ge niet sedert lang u toegelegd op wat schoolsche vaardigheid, een nietigheid als 't kleed dat onze naaktheid bedekt, maar dat we niet missen kunnen. Leer goed spellen. Volg my niet. Ik schryf anders dan anderen, uit wrevel tegen schyngeleerdheid. Om zich dat buitengewone te veroorloven, moet men het gewone zyn doorgelopen. U raad ik aan, het gewone u eigen te maken, opdat niet uwe, meestal zoo goede gedachten aan de deur worden afgewezen als een slecht gekleedde bedelaar. Gy denkt te juist, om zoo slordig uw gedachten aantekleeden. Het ontneemt de waarde aan veel goeds, en geven schyn van overwigt aan anderen die niet of slecht denken, doch meester zyn van de vorm.

2. Waarom zyt ge molenaarsknecht? Een rare vraag zult gy zeggen. Toch doe ik die vraag. En meer nog: waarom hebt ge slechts f6. - in de week? Dit moet juist, dunkt my, het punt zyn waarheen zich uwe gedachten rigten, niet: hoe verbeteren wy het lot der arbeiders? maar: hoe verbeter ik myn lot? (Als elke arbeider dit inzag, waren alle arbeiders geholpen.)

Zie, de vraag is niet: hoe kunnen wy alle soldaten, korporaals of serjant maken? De vraag is voor iederen soldaat: hoe moet ik handelen om serjant te worden, of officier zelfs! En die vraag moest gy, vind ik, uzelven voor leggen. (Mijn voornemen was altyd u daarin te helpen, maar... ik had en heb veel tegenspoed) -

De laatste, aan u gerigte, vraag doe ik elken werkman die van arbeidersvereenigingen droomt. Gy zyt slaaf, arbeider, werktuig... zeer juist! Maar... toon dat gij beter verdient, door iets anders te zyn, niet door spreken over iets anders te willen worden.

Ik zie daar uit myn venster een stalhoudery. De knecht (een slaaf, een werktuig, een verdrukte werkman!) zit daar, neen hy ligt. Als de week om is, zal hy zeker klagen dat f5, f6, f7 (of hoeveel heeft hy?) niet genoeg is voor zijn gezin. Toegestemd! Maar... is 't genoeg voor den arbeid dien hy verrigt? Voor 't nut dat hy teweeg brengt? Voor zyn inspanning O, 10 maal te veel!

Ik vraag u of dit niet vaak het geval is? En of niet menigeen die klaagt, de ellende van zyn toestand aan zich zelf te wyten heeft?

Wat moet ik dan doen?’ zou die stalhoudersknecht vragen. Dat weet ik niet! Dat behoorde hy te weten, en als hy zelf't niet weet, behoeft ook een ander zich niet te bemoeien met de verbetering van zyn toestand.

Ik zeide: ‘dat niet de patroons of de bazen de vyanden waren van den werkman, dat er andere vyanden waren.’

Ja, dat zyn niet de personen die laten arbeiden, maar al het vee dat in Nederland van rente leeft, zonder òf zelf wat uitterigten, of anderen werk te verschaffen. Dat is een plaag!

Gy hebt regt op een deel van de algemeene welvaart. Wat gy daarin te kort schiet (zoo als ik erken, doch behoudens myne opmerkingen over meer verdienen) nu, wat gy te weinig ontvangt, wordt niet genoten door uw patroon, wiens aandeel door de concurrentie bepaald is, maar door al degenen die direct of indirect hun aandeel nemen, zonder daarvoor iets terug te geven. Zoo zyn er velen in ons land. En waarom is dat zoo? Waarom wordt het geduld? Omdat het volk slaperig is, te lui om te denken. Hoe heeft men, sedert eeuwen weten te bewerken dat het zoo traag van geest bleef? Door de geloovery, door 't slaapdrankje van de godsdienst.

Die ziekte moet uitgeroeid worden. Wanneer men u in uw jeugd, in plaats van de namen der koningen van Israël, of de dronkenmanspraat van Paulus, of de krankzinnige taal van Joannes had gewezen op dingen die bestaan, op de middelen die de natuur aanbiedt om ons lot te verbeteren, op wat gewone kennis... zie, dan zou ik betwyfelen of gij nu molenaarsknecht wezen zoudt met f6 in de week.

Ook ik heb de 2e helft van myn leven noodig om me te ontdoen van de dwalingen die me werden ingepompt in de eerste! Ik lyd er nog onder.

Nu myn kleine jongen en dochtertje hebben dáárvan geen last. Zy leeren, zooveel in myn vermogen is, waarheid. Zy zyn, op 't oogenblik, met myne vrouw in Italie. Zoodra ik kan hoop ik ze daar, hier, of halfweg weertezien, maar helaas, ik doe zelden wat ik wil; meestal slechts wat ik moet. Het leven is tobben, vooral wanneer men niet met den stroom meêgaat.

Ik wilde u zoo gaarne een beetje helpen, maar... maar... 't schikt me niet. Later, als ik kan zal ik 't doen.

Wees vriendelyk gegroet van

Uw toegenegen

Douwes Dekker