Multatuli.online

* 29 augustus 1866

Brief van Cd. Busken Huet aan Multatuli. Afschrift van Mimi. (M.M.) Keerom: schuilnaam van Dr. W. Doorenbos (1820-1906), sinds 1865 leraar te Amsterdam; zijn recensie over Multatuli's Ideën staat in de Nederlandsche Spectator van 6 en 13 Januarij 1866, blz. 6-7 en 12-14.

Bloemendaal, Woensdagavond 29 Aug.

Waarde Heer,

In uwe plaats zou ik het even onaangenaam vinden als gij, te doen hetgeen gij noemt ‘onnut werk leveren’, en ook mijne filosofie vrees ik, zou te zwak bevonden worden om mij van dat onpleizierig gevoel te verlossen. Doch het is niet geheel en alzoo met u en met uwe bijdragen voor de H.C. gesteld als gij denkt, en zelfs ben ik overtuigd, dat al uwe brieven achtereenvolgens geheel of gedeeltelijk geplaatst zouden zijn, indien slechts niet dat lid der firma, hetwelk zich meer inzonderheid aan het werk der redactie laat gelegen liggen, de kwade gewoonte had, meer zaken voor zijne rekening te nemen dan hij afkan. Thans evenwel schijnt hij intezien, dat het een weinig al te dwaas is, onder voorwendsel van overmaat van bezigheden, een voor de courant bestemden brief uit Coblenz zoo lang in den zak te houden, en daarmede op het bureau der redaktie zoo laat te komen aanzetten, dat het in dien brief vervatte nieuws op-gehouden heeft nieuws te zijn. Hoe dit zij, uwe twee laatste brieven zijn ons tijdig genoeg in handen gekomen (en wanneer ik zeg ons, bedoel ik mijnen medearbeider en mijzelven) om van dienst te kunnen zijn; en dezen ochtend heb ik u, ter aanvulling eener vroegere bezending, die alleen ten doel had aan uw verlangen naar kennismaking met onze duitsche berigten te voldoen, twee couranten kunnen toezenden, waarin gij uwe kopij tot u kunt hebben zien wederkeeren. Ik twijfel niet of van nu af (helaas dat het einde zoo spoedig komen moet!) zal al hetgeen gij ons zendt regelmatig geplaatst worden. Op dit oogenblik geniet ik van de eerstelingen eener korte vakantie, zoodat ik gedurende eenige dagen niet ten kantore verschijnen zal. Ik heb den boekhouder verzocht U 1o Sept. f 25 te doen toekomen, en mijne afwezigheid zal, naar ik vertrouw, niet verhinderen dat aan dat verzoek gevolg gegeven worde.

Aan uwe opdragt met betrekking tot uwe bloemlezing heb ik voldaan, doch zonder vrucht. Goede boeken worden, gelijk gij weet, in Nederland niet gerecenseerd; en zoo is ook van uw geschrift in den Gids noch in den Tijdspiegel, noch in de Letteroefeningen, om van mindere tijdschriften niet te gewagen, melding gemaakt. Alleen in den Spectator (afdeeling ‘Bibliografie’) is onlangs door zekeren heer Keerom (een mij onbekenden pseudoniem), iets over u en uwe Ideen gezegd. Kan ik dat nummer magtig worden, dan zend ik het u toe. Veel zaaks is het niet.

Van mijn eigen werk zend ik u hiernevens, of anders morgen, eene recensie van Klaasje Zevenster, geplaatst geweest in de Dietsche Warande van Alberdingk Thijm, en daaruit overgedrukt. Voor omvangrijker arbeid heb ik tegenwoordig geen tijd.

Mijne vrouw draagt mij op u van harentwege vriendelijk te groeten. Ontvang ook mijne groeten en geloof mij steeds

den Uwe

Cd Busken Huet

PS. Onder het zoeken naar de kritiek van Keerom, bemerk ik dat zij reeds van het begin van Januari dagteekent en u dus waarschijnlijk sedert lang bekend zal zijn. Vergeef mij die blunder, s'il y a lieu.