Multatuli.online

16 en 17 maart 1863

Brief van Multatuli aan Mimi. Twee enkele en twee dubbele velletjes postpapier, tot onderaan blz. 11 beschreven. (M.M.)

Datering op grond van een notitie in inkt, door Mimi, mogelijk later, op de brief aangebracht.

Mina: Mina Deiss, wier winkeltje in het Hamerslop op 17 maart geopend werd.

Marie: Marie Anderson.

Willemspark: de woning van Jan Douwes Dekker in Den Haag tot midden oktober 1862.

vogue la galère: het ga zoals het ga.

Maandag avend

Myn kind, myn lief kind, O hoe dank ik je voor dien brief! Je laaste woord is: heb my lief! Ja, eindeloos, Mimi - zoo is het! Ik kreeg je brief tegen twee uur, toen sloot ik wat ik je geschreven had. Dadelyk schryven kon ik niet, ik heb je innig hartelyk schryven gelezen, en weêr, en weêr. En ik heb een gevoel van moêheid van 't genieten. Wat geef je je hart schoon en flink. Ik wist dat je my liefhad, Mimi, maar ik dacht niet dat het by U was als by my. Toch moeten wy onze pligt doen, dat spreekt vanzelf. Maar juist daarom zeg ik je graag dat ik je hart geheel aanneem, en je 't myne geef zonder grens. Je braafheid, je toekomst, je eer - alles gaat my aan, zoo als ik U aanga in al myn streven. Je papa hoeft niet te meenen dat hy voor je zorgt, als je iets verkeerds kon doen, zou 't myne schande zyn, zoo goed als de zyne, ja meer, want ik ben je nader dan hy. Een brief als die je my heden zond, is een heilig huwelyk. 't Is me of er een dam is doorgebroken, en nu - laat den stroom keer en wie 't kan! Ik niet, ook wil ik nu niet! Ja, juist, je zegt het: het menschelyke zou anders geheel verdwynen! Wy zyn menschen, Mimi, en wy zyn goed. Dat zullen wy blyven, niet door ruwe, domme vormen te ontzien, maar door - juist die vormen verbrekende, - elkaêr te steunen in 't goede. Denk je dat zoo'n brief van U my niet sterkt? Ik loop er naar, ik voel 't in m'n gang. Je hebt goed gedaan my zóó te schryven.

Toch meen ik niet op den duur en aanhoudend je Vaders verbod te schenden. Maar wel geloof ik dat het goed is van beide kanten goed te weten hoe we elkaêr bestaan. Twyfel, tobben, onzekerheid, dat alles martelt. Ik dank je voor je heerlyke liefde, en neem ze aan, en geef ze je terug; o erg! Ik gloei er van.

Dingsdag morgen.

Ik schreef maar weinig gister avend. Dat had zyn reden die 'k straks zeggen zal. Of neen nu al: Ik voelde gloeiend voor je, en was in de stemming daarin toetegeven. Mag ik dat? vroeg ik myzelf. Den heelen nacht ben ik met je bezig geweest. Hoe het zy ik zal altyd de waarheid zeggen. Nu volg ik eerst je briefjes. (Niet schryven zou ik kunnen, maar anders schryven dan myn indruk is, kan ik niet. -

Ik voelde heel goed de gedwongen terughouding in je briefje na't portret. Ja wel was er weemoed in, en ook my deed het weemoedig aan, vooral om de tegenstelling met je zyn. Dit is van onze eerste ontmoeting af m'n hoofdindruk geweest. Jyzelve bent een liefelyke verschyning. De indruk die je maakt was voor my: de mensch op z'n schoonst. Open, hartelyk, jong, frisch - net 'n granaatappel, die juist even ryp de heele natuur aankykt of ze (onbewust) vragen wilde: ben ik niet rein, goed en begeerlyk? Nu, die weemoed was, en is, een contrast dat my zeer deed. Als ik een roos zag welker blaadjes beklemd raakten tussen twee takken, zou ik die takken voorzigtig hebben weggebogen om ruimte te geven aan de lieve bloem die niet bloeien kan in nauwte. En jy! Je bent geen voorbeschikt slagtoffer van zelfgemaakt verdriet, geen smart-coquette, zoo als er zyn. Geen tering-dorstige, zoo als er zyn. Niet iemand die hoogheid zoekt in gedwongen buiging, of schoonheid in ziekelyke bleekte. Zooals er weer zyn, dat weet je! 't Is van U zonde en jammer dat je treurt. Je hebt iets opwekkends en verfrissends in je heele wezen, meer dan jezelf weten kunt. My altans heb je geëlectriseerd, en aangestoken met jeugd. En jy-zelve zoudt vergaan in kloostersmart? O 't is zoo jammer. Ik blyf er by wat ik gister schreef, vóór je brief, ik bemin je zóó dat ik je bruigom zou kunnen omhelzen. -

Zoo, vindje een verwyt in m'n gezigt voor de heele wereld? Toch ben ik meestal goedig gezind, en heb meêly met de wereld die zoo dom is. Vaders, voogden, regenten, koningen - al wat gezag heeft schynt te dom om te begrypen hoe liefde geluk geeft aan den gever. Een hart is geen portemonnaie die leêg raakt naarmate men uitgeeft. Integendeel. O gister na je bij Mina even te hebben gezien, heb ik twee dingen gedaan in Uw naam. Ik kocht sigaren, en daar kwam 'n oud mannetje zijn pypje opsteken aan de gasvlam. ‘Mag 'k even, m'nheer?’ ‘Ga je gang vrind’ zei de tabaksman. Die oude man zag er krom en verdraaid uit. Hy scheen verwerkt, en had het in 60 jaar niet zoo ver kunnen brengen dat-i zonder verrekken van hals en toonen z'n pypje tot de vlam kon brengen, die toch niet te hoog was voor 'n latynse school jongen. Een fragment van 'n mens! Nu, ik gaf hem een pond tabak, en in myzelf zei ik er by dat het van jou was. Hy was heel bly, en laat je zeggen: ‘Nou dat vind ik lief.’

En toen was daar een orgelman die medelyden opwekte, of althans attentie, door een halve vrouwenhoed op z'n hoofd (als ik orgelman was, zou ik nooit op zoo'n idee komen, jy?) Daarby liet hy twee kinderen dansen, die ook heel zot waren toegetakeld. Ik had meêly met hem, niet om z'n armoede, maar om de malle keus der middelen om geld te krygen. Toch scheen 't zoo mal niet te zyn, want twee soldaten gaven hem wat. Dat speet my, want ik weet dat voor 'n soldaat een cent veel is. Welnu, ik heb dien orgelman laten beloven dat-i nooit weêr iets zou vragen aan soldaten. Voor 25 ct. heeft-i dat beloofd. Zal hy dat woord houden? Ik vrees neen! Maar 't is mogelyk, als hy in alles zoo excentriek is als in z'n kapsel. Maar als hy geen woord houdt, is 't myn schuld niet, noch de uwe in wier naam ik probeerde alle nederlandse militairen beneden den rang van korporaal te vrywaren voor zyne kostuum-overreding. Zieje Mimi, zóó heb ik je lief. Uw beeld moet tot vreugde en vrolykheid leiden, en niet tot treurigheid. -

O Mimi, waarom spreek je van sterven? Daar ligt nog 'n lang leven voor je. Je bent nog heel veel geluk schuldig aan velen, aan je ouders, je broêrs en zusters, aan my. En - ja, ik wil brusque zeggen wat ik meen, aan kinderen van jezelve! 't is zonde, zoo'n frisse weelderige jonge plant omtehakken voor ze vrucht droeg. Je moogt niet toegeven in lugubere gedachten. Je hoort jezelve niet toe. En als ik bedenk dat in my welligt de oorzaak ligt van die afwyking uwer natuur die bloei vraagt, en geen snoeijing (mal woord - hoe spel je dat? met drie i's? -

Och, dat was om van 't apropos te raken. Ik ben zeer in de war met myzelf. Want, Mimi, als die oorzaak in my ligt, dan was 't immers myn pligt je niet eens te schryven. Noch hartelyk en innig, want dat vuurt aan. Noch gedwongen, want ook dat vuurt aan, ja nòg meer! Ik weet myn pligt niet goed, maar dit beloof ik je, ik zal er goed over denken. Nu wil ik, al ware 't eens voor al, zeggen wat ik op 't gemoed heb. Ik herhaal m'n laaste woord van gister. ‘Ik heb je innig, innig lief, - is 't een misdaad, in godsnaam!’ -

‘Nu gelukkiger dan zoo als 't was voor 'n jaar!’ Juist, ik geloof dat! Anders mogt ik dezen brief niet schryven. Ik geloof dat het voor U en my beter is lucht te geven aan onze aandoeningen dan die zaêmtepersen tot berstens toe. -

Marie is indedaad bewonderenswaardig. Zij heeft een eenvoudig groot gemoed. Ik merk dat vooral op in haar spreken over U. Met vreugde zegt ze altyd ‘ik heb Mimi gezien!’ Denk eens na, wat dat zeggen wil in haar die veel van my houdt, en weet hoe ik U liejheb. Is dat niet heel groot? Als deze brief dik wordt, ben ik beschaamd dien haar te geven. Er is wreedheid in. Maar dat merk ik aan haar niet, ik merk 't aan my zelf. Zy is in staat om (ongemaakt) te zeggen: O, dat zal Mimi plezier doen!

Ik heb haar dikwyls gezegd hoe lief ik je had. Dat was myn pligt, vind ik. Zy nam het lief en gul op, sprak er over als of 't de natuurlykste zaak der wereld was, en vraagde nooit: en ik dan. Ik heb meermalen moeite gehad om hare lieve aanhankelijkheid goed te beantwoorden, zonder valsheid jegens haar, of ontrouw jegens U.

Nu is liefde veelkleurig. Ik heb velen lief. en altyd vond ik die tegenstelling met de portemonnaie. Eens zeide ik tot Marie: ‘als ik moest kiezen tussen U en haar (byv: in hulp bij doodsgevaar) koos ik U - Marie.’ Ja! Later zag ik in hoe wreed dit voor haar was, want zy weet dat ik neiging heb my zelf te offeren en wat my 't naast is. U de voorkeur tegeven tot offer ware égoisme.

Dat moet zy begrepen hebben, want ook gister avend begreep zy hoe ik bevreesd was dat een vreemd meisje (dat ik voor 't eerst zag) zou gecompromiteerd zyn door met my gelyk het winkeltje van Mina te verlaten. Voor haar, Marie, was 't minder, zei ik, omdat ze my nader stond. Zy weet dus dat ik 't naaste aan my 't eerst òpgeef. U optegeven om haar, zou dus offerzucht wezen. 't Is wreed voor haar, en toch blyft ze even hartelyk.

Aan Tine schryven? O waarachtig! Graag! Je kunt van haar nooit te veel goeds denken. Zy is een engel. Als je aan haar schryft, doe 't dan zoo als een geloovige bidt, je kunt niet te opregt wezen. Ik heb geen woorden om haar gemoed te schetsen. Daar is geen vlek in. En meen niet dat uwe liefde voor haar in 't minst strydt met je genegenheid voor my. Dat is niet waar. Dat zouden bedorven mensen zich opdringen, maar 't is zoo niet. Zy leest myne correspondentie niet. Dat vinden wy niet fyn. Van U weet ze dat ik je lief heb, dat je den wil van je vader volgt, en my daarom ontwykt, maar je brieven heeft zy niet gelezen. Welnu, dat is niet uit geheim houding, 't is meer uit zekere délicatesse die in 't intiemste verkeer, niet mag weggecyferd worden. Maar al had je byv: je brief van gister die zoo flink open en hartelyk is, aan haar gezonden zonder enveloppe, ja, met verzoek dien te lezen, er ware geen kwaad by. Juist andersom, zy zou je innig liefhebben om je hartelykheid voor my. Je kunt van haar nooit te goed denken, onthoud dit wel, en houd my aan dat woord. Als ik dood ben (ik mag dit wel zeggen, Mimi, ik die zooveel ouder ben) en alles liep je tegen, - ouders dood, ziekte, armoede, allerlei tegenspoed, ja zelfs stel eens - dat's nu heel gek - je was een zoogend. slecht meisje geworden, dan nog zou je haar moeten aanspreken als of ik het was. Deze brief ware genoeg om je het grootste regt te geven in haar hart. Ja, zonder dat, zy weet dat ik je lief heb. Ja, schryf haar (en liefst direct - ik wil je brief niet lezen, ook den haren niet) Zeg dat ik je voorstel haar te vragen om 'n slordig antwoord, zoo dat je 't byna niet lezen kunt. Ze kan zoo komiek knoeien in haar brieven.

Zie hierby een paar. Eerst woû ik je wat verklaring en toelichting geven, maar 't is beter van niet. Laat dat verregaand négligé maar blyven. Ik vind het lief. En, zie eens wat 'n gloed overal. En dat is na veel tobben en lyden! Is 't niet schoon? Ik ben verliefd op haar slordigheid. Wat je in de brieven niet begrypt, sla je maar over, of als 't je interesseert, vraag het my. -

Charlotte de Graaff is sedert den dood harer moeder by my. Deze had my dat laten beloven. Lotje heeft haar beetje geld aan my ge-geven. Marie weet dit en jy nu ook. Anderen niet. Maar 't hindert my dat Marie iets weet, en jy niet. Nog onlangs vertelde ik haar iets geheims, en 'k zei het haar, dat het my zoo smartte U buiten tesluiten uit intimiteiten. Maar 't was gedwongen frayigheid door onze gêne in 't verkeer.

Halve intimiteit is lastig. In die brieven komt voor van de Koningin. Dat was het. Ik ben met haar in aanraking geweest, maar zy schynt myn sansgêne niet te kunnen velen, of wel niet te durven. Zwyg daarover. Maar aan Marie kun je zeggen dat je er van weet.

Na die komieke brieven van Tine, zend ik je ook den brief van Laura Ernst, die ik naar Brussel zond om te genezen van verdriet. Kyk eens hoe Everdine myn wissel gehonoreerd heeft. Den brief dien Laura me schreef kan ik je niet zenden, en dat spyt me, daarin schryft ze over Everdine en de kinderen, wacht: - neen, ik wou er wat uit kopieren. Maar 't verveelt me. Dat is een malle zaak dat ik, die jou zoo graag alles zou geven, je nu dien brief van Laura niet geven mag. Ik heb haar een dienst gedaan en dat neemt zy hartelyker op dan noodig is. 't Is myn schuld niet.

Ik wou je den brief niet daarom zenden, maar om je door 'n ander 't interieur te laten schetsen waartoe jy behoort. Ik woû je (zoo goed als zonder den Haag en je ouders te verlaten mogelyk is) thuis maken in myn kring. Laura beschryft alles met geestdrift, en ze heeft gelyk, er is in Tine's nabyheid een atmosfeer van liefde d.i. van het goede! Och, mogt ik je Charlotte's brieven laten zien. Zy ziet alles nu van heel naby, en zy schreef me menigmaal: ‘ik erken dat je waar bent!’ Daar op ben ik groots. Ik heb nooit iets gemaakt. Daarom word ik kwaad als ze me 'n schryver noemen, een boekenmaker. -

Hoe 't zy, 't rommeltje dat ik je nu zend is om je hart te logeren te vragen, in afwachting dat je heelemaal kunt komen. Schryf flink aan Tine dat ik je dol lief heb, toe! Ogod, ik zal je geen démenti geven, en zy my noch U een verwyt! -

Ja dat briefje in Mentz was bitter. Ik geloof dat ik 't nog heb. Maar zeker weet ik 't niet. Voor eenigen tyd heb ik in Haarlem twee dagen papieren verbrand. Uw brieven heb ik ingepakt en réligieus geborgen in een koffer die daar, goed gesloten is blyven staan. Ik moest een en ander in veiligheid brengen. Zoodra ik die koffer heb zal ik myn vodje van Maintz opzoeken, en als ik 't heb laten bestaan (dan is 't in het pakket waarop ik zoo bedroefd schreef: Mimi!) - dan kryg je het. Maar al bestaat dat briefje nog - ik denk ja - de bitterheid bestaat niet meer, goddank!

Ik wachtte toen in Amst. schryven van je. Daar was op eens een meisje zoek. Ik vertrok om haar te helpen als 't nog tyd was, en reisde weg van de post die my uw brief moest brengen. Dat viel my zeer hard, maar ik deed het. Eindelijk kwam je brief in Maintz, en 't was weêr, - toen tegen myn hoop - afbreken! O, dat viel my zoo zwaar. Ik zal er naar zoeken, dat beloof ik je. -

‘Als ik iets zeg moet je my gelooven’ zeg je. Ja, altyd. Geloof my als ik je dit verzeker. Het niet gelooven van uw eenvoudig woord, zou my treurig en - kluchtig voorkomen. Niet alleen geloof ik wat je zegt, maar ik geloof in je. Ik begrijp geen liefde zonder dat. -

‘Je papa is goed en vriendelyk’ zeg je. Zeker geloof ik dat! Maar, Mimi, dat is de vraag niet. De vraag is of hy uw gemoed vult? Of hy, u my ontnemende, zichzelf daarvoor in plaats geeft? Dàt is de vraag, en van 't antwoord op die vraag hangt af of hy z'n pligt doet in 't verbieden, jy in 't gehoorzamen. O, meen niet dat ik je overhaal, of aftrek. Laat er geen verschil wezen in 't U of ik. Uw pligt is de myne. Ik zal me schamen als jy wat verkeerds doet, doe jy dat voor my. Beschouw my nooit als tegen U en als tegen je eer. Ik zie niet in dat jy erger dan ik zou vernederd wezen door eene verkeerdheid. Jy bent geen vesting, ik geen belegeraar. Wy wonen in één huis, met gemeenschappelyk belang, - als er brand ontstaat, lyden wy beiden. Of meen je dat ik je niet graag om den hals waar gevlogen toen ik je sprak in 't Willemspark? Meen je dat ik geen stryd had om zoo boekerig ordinair te wezen? In 't algemeen ben ik hartstogtelyk, en dan voor U! Maar ik zie je aan als myn eigendom, dat ik juist daarom niet schaden mag. Je papa zou niet treuriger wezen dan ik, o god neen! waneer ik iets tegen je misdeed. Wees jy zelve ook maar niet tegen my op je hoede. (Je eigen fouten is wat anders) Je zou al 't verkeerde in my 't best ontwapenen door volkomen vertrouwen.

Toch is 't my moeielyk, want je trekt my vreesselyk aan. Compleet vertrouwen is 't beste, ik zal je eerlyk waarschuwen als ik orkanig word.

Ja, wèl ben je driftig! 't is niet mooi driftig te wezen, maar wel was je ‘mooi’ toen je zoo driftig was! Nog zie ik je! Over 't geheel geloof ik niet dat er één indruk van je, in my is uitgewist, - van 't eerste briefje af.

O, ik analyseer graag - daar weet ik op eens waarom dàt briefje my zoo trof. Ja, ik kan 't uitleggen. Er was smart in. Dat trok my aan. ‘Er zyn zaken die nog treuriger zyn!’ Juist, dat was het!

Ik droomde van je. En toen die ontmoeting, waarby je zoo onmeisjesachtig, zoo rein menselyk, zoo dapper, my toestond je 'n kus te geven op den weg - wat was je prachtig onfatsoenlyk, Mimi, hoe verheven ongemanierd! - dàt antwoordde op m'n droomen. Toen zag ik je gelaat niet. Alleen je oogen door den sluier - je bent een heerlyk schepsel! En nog verwyten ze my dat ik m'n Minnebrieven heb weggegeven voor niemandal! -

Dat het ontmoeten by vreemden je hindert - begryp ik, en toch aan den anderen kant is het goed. Elkaêr niet zien, zou U en my breken. En niet met anderen, vind ik niet goed. Ik zelf ben een beetje bang voor myn hartstogt. Als ik zeker ben dien altyd te overwinnen, zal ik het je zeggen. -

Eenvoudig schryven? Natuurlyk, - ik zou niet anders kunnen, en jy ook niet. Kijk Tine eens! -

‘Twijfel niet aan my’ zeg je. Neen. Dat deed ik ook niet vóór je brief. 't Is me een godsdienst op je te vertrouwen. Ja, dàt is godsdienst, geloof in 't goede! Ik zou haast wensen dat je 'n slecht meisje was, om je zóó lieftehebben dat je goed werd. En dat zou jy my als ik slecht was. Och 't is zoo prettig om goed te wezen! -

‘een briefje aan Mevr. H. om voor my te getuigen’ Malle meid! Maar zeg wat meen je met dat ‘ondragelyk koele langs my gaan van gister.’ Het ik je ontmoet? Ik weet het niet. Dat's verdrietig. Ik zoek je overal, en staar rond, en volg telkens met myn blikken alles wat in de verte jy wezen kan, ik droom wakend van je, ben kwaad op ieder die 't ongeluk heeft 'n ander te wezen, en dan schynt het toch dat ik je had kunnen zien, en niet zie! Dat is erg. Ik heb je niet gezien, Mimi!

Koel zou ik je nooit voorbygaan. Lomp, dat's mogelyk. Misschien zou ik 't groeten vergeten door verrassing, maar koel nooit. Dat weet je toch wel! Waar zou ik je gezien hebben? Of moeten zien? Dat spyt me. Als je goed weet wat het my is, je te zien, zou je dat niet zeggen. Och, - meestal s'avends heel laat doe ik een pélérinage voorby je huis. Dan kan 't je niet hinderen. Overdag myd ik het. -

Dat ik van Hotz gauw wegging was, omdat ik Mina beloofd had te komen, den laasten avend vóór ze'r winkeltje opende. Marie wacht-te my daar. Nu zal 't niet meer kunnen, 't Is èn voor Mina èn voor Marie niet goed dat ik daar te veel kom. Je begrypt de ellendige gevolgtrekkingen. -

Ja, by Hotz zal ik veel komen. Die familie is indedaad lief en hartelyk. Hun toon bevalt my zeer. Of 't nu op my ook influenceert dat jy daar komt, 't is mogelyk. Toen ik Vrydag daar aanschelde was myn indruk: die schel heeft zy aangeraakt! Of 't kinderachtig is, kan me niet schelen, 't is zoo! -

Jy geintrigueerd? - foei! -

En nu dit: of je my by m'n naam kunt noemen? God Mimi, wat 'n vraag! En ik u dan, jou dan, als je wilt? O Mimi, hoe inniger je met my zyt, zonder je te schaden natuurlyk, hoe liever 't my is! Ik begryp geen scheidsmuur tussen ons (dan die noodig is om je geen smart te berokkenen). Vormen zouden voortaan gemaakt zyn, en beneden ons. O, wat zal ik bly wezen als ik voor 't eerst m'n naam hoor uit uw mond! Je schryft: ik ben de Uwe, Max’ Ja, Mimi, in den hoogsten edelsten fynsten zin hoorje my toe. Als een kostbaar kleinood zal ik je behandelen. Nog weet ik niet hoe ik 't groote doel kan bereiken dat uwe liefde je geen schade doet, in geen opzigt. (Ik bedoel in den zin zoo als ik gister schreef) Maar hoe dit zy - ik neem je lief hart aan, en ik heb je onuitsprekelyk lief! Zou iemand een diamant weigeren omdat-i niet weet of hy in staat wezen zal dien behoorlyk te zetten. Dàt is byzaak! Den diamant neem ik dankbaar aan. Ik voel kracht in my dien te waarderen. Och, ik ben zoo bly met je brief!

Ik weet niet of ik je dezen vandaag kan toekrygen. Misschien spreek ik Marie niet. Over onze verhouding zal ik goed nadenken. Maar dàt ze bestaat, innig, heilig en onverbrekelijk, staat vast. M'n hart huwt je. Dag Mimi, myn Mimi, uw

Eduard is dat goed? Ik heel graag.

Als ik dezen vandaag niet kan afgeven, schryf ik je meer. Ik denk altyd aan je. Je weet niet welken indruk je op my gemaakt hebt. Schryf 't flink aan Tine, dat ik je dat zeg (Haar adres is: rue de berlin 31) toe, zeg haar dat ze je 'n slordigen brief schryft ‘waar haar heer-gemaaltyran zoo kwaad over is.’ Dag, myn kind, ik kan niet van je scheiden. Schryf my ook flink slordig zóó als 't opkomt in je hart. Ik geef er ook niet om of de zinnen rondloopen - gekheid. 't Hart heeft geen grammaire - houd me in godsnaam niet voor 'n schoolmeester.

Ik wacht 'n brief van je. Ik moet met je overleggen wat onze pligt is tegenover je papa. Als wy moeten afbreken - in godsnaam! Ik vrees ja! Maar dit is gewonnen dat wy weten hoe we aan elkaêr te denken hebben. Dat is goed, dat geeft kalmte. In myn hart behoor je my - al hoorde ik nooit weêr iets van je. Dag myn lief kind.

't Spyt me zoo dat ik niet alles kan zeggen wat anderen aangaat. En dat mag toch niet. Ik zou je zoo in me willen nemen.

Dingsdag avend laat.

Ik heb Marie niet gesproken. Zy was niet by Mina. 't Is niet goed voor haar daar 's avends te komen vind ik. Maar morgen zal zy by my komen en dezen voor je meênemen. Ik ben van avend by H geweest. Het schynt indiscreet zoo dikwyls te komen, maar ze zyn zoo gul en gastvry dat ik geen terughouding daartegenover mag stellen. Ik hoopte dat je 'r komen zou en toch is 't goed van niet. Er mag geen schyn wezen van afspraak. Ik zal je nooit meededen - (wanneer ik daar komen zal woû ik zeggen. Maar Mimi daar is iets mennists in waar ik niet van houd. Laat ons de zaak flink by den naam noemen. Zoolang ik in den Haag ben zal ik daar dikwyls komen. Jy ook. De kans is dus dat we elkaêr vaak zullen ontmoeten. Dat idee vervult my. Ik vind het heerlyk. Wy willen dat, of wy willen dat niet. Zoo neen, dan moet ik van Hotz wegblyven. Zoo ja, dan vogue la galère! Ik zegje nu dat ze my morgen te dineren hebben gevraagd. Was je nu van plan er te komen, kom dan. Blyf niet weg om my. Was je 't niet van plan, kom dan niet om my.

Of, beter nog. Kom wèl om my! Wy zullen overleggen wat we doen moeten. Ik peins er over, en ik verzeker je dat ik even goed voor U als voor myzelf zal stemmen, ja ook voor de regten uwer ouders. Wanneer we elkaêr makkelyk en vry hebben ontmoet zal misschien het afbreken ligter vallen dan in zoo'n spanning van koortsachtige onvoldaanheid. Wy zullen goed wezen zonder gemaakt offer of katholiek vastenbegrip.

Maar als je hierover anders denkt, volg je gemoed, ja, dat spreekt van zelf. -

Ik ga slapen. 't is een uur. Morgen komt Marie dan kryg je dit rommeltje. Schryf je my? En veel? heel veel? Bedenk dat je myn eigendom zyt, en dat dus al je indrukken my hooren. Wegstoppen is ondeugend, en smokkelen op je bruidschat. Neen, dat doe je niet. Je weet niet hoe grootje bent in je opregte, moedige betuigingen! Wat 'n heerlyk vertrouwen, - en zonder acte! O, ik neem je hart zoo plechtig aan - ik voel zoo de heiligheid van onzen band. Ook ik zeg: twyfel nooit aan my!

Ik droom nooit - in den slaap. Maar wakend haal ik m'n schade aan je in. Nu slaapje al. Och dat er geen God is dien ik kan vragen je te zegenen - ik zegen je!