Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

22 maart 1862

van

Multatuli

aan

N. Braunius Oeberius (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

22 maart 1862

Brief van Multatuli aan N. Braunius Oeberius. Bewaard in afschrift, deels door Mimi, deels door een onbekende hand. (M.M.)

Amsterdam 22 Maart 1862.

Zeer geachte heer Oeberius! Ja, de heer Gunst had me uw brief van October gezonden. Dat ik niet antwoordde? Ik beken nu dat ik daaraan niet wel deed, maar toen had ik daarvoor een reden. Geen tijd, in den gewonen zin is 't niet. Maar wel in den zin van geen loisir, geen dispositie, geen arrêt.

Verbeeld u dat ik leef bij den dag - dat is nu iets minder dan in October - dat ik, toen vooral, dikwijls in de materiele onmogelijkheid was om te schrijven. Wat ik daarvan zeg, of liever begrijpen laat, in de M. Brieven, was letterlijk waar. De zekerheid, als ik wat te schrijven had waartoe bijv. een week noodig was, dat ik die week, een tafel zou hebben, papier, inkt, een dak, zie die zekerheid is zeldzaam. ('t Is nu iets beter, maar dat is nog niet lang zoo, en 't is dan ook nog maar zóó zóó.)

Sedert mijn vertrek uit Lebak heb ik letterlijk gezworven, dan hier, dan daar, voortdurend levende au jour le jour; altijd bekommerd voor den nooddruft van den dag, vooral voor mijn gezin. Ik had reeds oneindig meer tot stand gebragt wanneer niet die treurige last op mij rustte. Het getal uren dat ik doorbragt, denkende hoe zal ik 't aanleggen om te zorgen voor 't onderhoud van deze week, is zeker duizendmaal grooter dan de uren die ik indedaad heb kunnen besteden aan werkelijken arbeid - Er is nu verbetering - voor 't oogenblik althans - ik ben betrekkelijk opgeruimd - maar ik ben zeker dat ieder ander als hij op eens voelde en wist wat mij reden geeft tot opgeruimdheid - zonderling zou te moede zijn.

Ik ben opgeruimd als ik niet hoef angstig te zijn voor de eerstvolgende week. -

Ge hebt zeker mijn vrijarbeid gelezen, welnu het schrijven daarvan is verscheidene dagen (en herhaaldelijk) afgebroken door kommer, door directen nood, niet bij wijze van spreken, niet dichterlijk, neen ik spreek de letterlijke waarheid (zoo als ik vaak deed waar men mij beschuldigde van poëzie of overdrijving). In 't begin van Januarij hadden de kinderen 's namiddags ½6 nog niets gegeten. Ge begrijpt dat de dagen vóór en nà zoo'n dag ook nog al moeielijk zijn.

Ik heb al den kracht van m'n geest noodig, om in zulke tijden ik zeg niet staande te blijven - eilieve wat zou vallen wezen of niet-staand? - maar om tot mijzelf te zeggen ‘'t doet geen pijn’ en mijn denkbeelden om andere zaken even bedaard en kalm te blijven bewaren en uitwerken, alsof me niets deerde.

't Verdragen van smart is zoo zwaar niet, maar smart te verdragen, zóó dat men den geest vrij houdt is moeielijker, ja, vaak onmogelijk.

In zulke gevallen, moet ik al 't niet volstrekt noodige, van me afgooien. En daaraan, gedeeltelijk, is toeteschrijven dat ik uwen (zeer lieven en hartelijken) brief niet beantwoordde. Nu spijt het mij, maar als ik de stemming naga waarin ik verkeerde in 't najaar en de eerste maanden van dat jaar, is mijn zwijgen zeer natuurlijk. Verbeeld u iemand die zwemt met vrouw en kind om den hals, hij heeft moeite zich boventehouden, - gij staat op den wal en spreekt hem vriendelijk toe, (van uwe zijde is dat hartelijk en goed) - maar hij... hij... kan hij antwoorden, kan hij achtslaan op uw welgemeende, ja, maar hèm niet batende toespraak? Hij is reeds buiten adem-heeft hij adem over voor 'n antwoord?

- Ik zeî: dat is gedeeltelijk de reden. Ja, want er is meer. In de M.br. zeg ik: ‘dat ik werd overstroomd met brieven’, dat is zoo, dat is letterlijk de waarheid. Er zijn lieve, hartelijke, welmeenende onder (zooals de uwe) maar ook!...Enfin, ik heb een heel archief. Ik heb nu geen tijd om ze te splitsen en de soorten te beschrijven, maar de meesten komen neêr op

1. de zucht om handschrift van mij te hebben.
2. op een onkiesche begeerte om zich te moeien met mijn particuliere zaken
3. op wigtigmakerij
4. op hysterische sympathie voor den schrijver van Saidjah
5. op proselitisme enz. enz. enz. enz.

- 't Is curieus! In de M.B. stip ik hier en daar iets aan van die kennismaking manie. Die domine van pag. is niet verzonnen, integendeel; in allerlei nuances heb ik 'r zóó velen op mijn dak gehad. In den beginne gaf ik toe, met zekere goedmoedigheid, en altijd heb ik mij later daarover beklaagd. Ik heb altijd, met (mijzelf verdrietige) brusquerie, kennismakingen moeten afbreken, die ik (mijns ondanks) had aangegaan uit te ver gedreven fideliteit - want primitief ben ik zacht. Maar juist dat ik U dit alles schrijf, bewijst dat het op U zelf niet van toepassing is. Dat zie ik nu uit uw schrijven aan Gunst, uit uw stuk in den Dageraad, uit uw brief aan d'Ablaing van Giessenburg (firma Meijer) uit alles.

- Een tussenzin: ik heb niet gezegd: ik alleen schrijf Ideen. Ik zeide: ik schrijf alleen m'n Ideen. Ik wees geen bondgenootschap af, godbewaarme, vooral 't uwe niet, ik bedoelde dat ik geen tijd had mij te versplinteren. Bij elke waarlijke kennismaking annonceer ik van mijn zijde: rondheid. Welnu, als behoorende tot dezen tussenzin, moet ik u ronduit zeggen dat deze brief dien ik u schrijf, gestolen is van mijn tijd, van mijne indrukken, en als zoodanig in zekeren zin een inbreuk op mijn pligt.

- In zekeren zin, ja. Niet in alle zinnen. Want nu gij getoond hebt geen bemoeier te zijn maar een bondgenoot, geen visitemaker, maar een helper, nu ik erken dat ge de zaak aanhangt en niet jaagt naar lastige inmengerij, om mij, nadat ge 't uwe er van hadt - zooals velen - te verlaten met een: ‘Zoo ei... nu goeden dag... zwem voort - ik groet je!’ Nu neem ik U op mijn agenda en beschouw 't schrijven aan U als behoorende tot mijn zaak.

- Om u even een voorbeeld te geven, hoe ik genoodzaakt ben al 't niet hoognoodige van mij afteschuiven, - d'Ablaing (een knap, braaf, trouw mensch) beantwoordt vele brieven aan mij gericht, op z'n eigen houtje. Ik weet dat hij ook aan u heeft geschreven. Wat hij schreef, zal goed geweest zijn, - maar hij kon niet schrijven wat ik u nu schrijven zal. Ik zal kort zijn, en tekstachtig. De preek kunt gijzelf maken.

Ik streef naar regt, in wij deren kring dan men meent.

Al wat ik deed, is voorbereiding.

Er is van mijn zijde veel kracht verloren gegaan in de noodzakelijkheid om mij, stoffelijk, boven water te houden.

Maar ik zal die kracht hebben tot het laatste toe. Ja, juist door die gedurige inspanning word ik hoe langer hoe sterker. Om te slagen in mijn hoofdroeping - althans ik houd het voor 'n hoofdroeping, later krijgt ge een compleet program daarvan - heb ik noodig de partij die indedaad in 't land bestaat, te organiseeren. Dat zal ik doen zoodra de gisting, die aanwezig is, zal gekomen zijn tot een graad als zal blijken noodig te wezen.

In elke organisatie is noodig: verdeeling van arbeid, zamenwerking in ééne rigting, en hierarchie. Hierarchie in fijnen zin. De één is niet meer dan de ander, doch de besturende magt moet uitgaan van één punt, opdat niet tegen elkaêr inwerkende rigtingen zich onderling vernietigen. Hierarchie, ja - zooals een klein rad een groot rad in beweging brengt, zonder daarom meer te zijn dan dat groote.

Welnu, ik ben bezig met het scheppen dier organisatie, en bied u een plaats aan in mijn legioen. Doch daarop kunt ge niet antwoorden voor ge het volledig program hebt van mijn streven, dat ik U zal meêdeelen.

Dat program is niet makkelijk. Mijn doel is regt (nog eens: in wijder kring dan men meent) dat 's eenvoudig! Maar de regeling op de velddienst van mijn legioen is vrij zwaar. Vooral omdat ik ze moet laten te voorschijn komen d'emblee goed. 't Moet zijn als 't pausdom: zóó zijn of niet zijn. Passen en meten is mij verboden.

Nu reeds verzeker ik u dat gij u oppervlakkig oordeelende, zult verwonderen over 't terrein waar ik voornamelijk strijdkrachten aanwerf. Ik heb lang gedacht voor ik handelde.

- In de volgende week komen er een vel of zes uit van de Ideën. Misschien verwonderen zich sommigen dat men ze zoolang wachten moet. Wanneer men alles wist, zou men zich verwonderen, en met meer regt - dat ik een vel of 6, 8 klaar heb.

Dat alles namelijk (ook mijne publieke lezingen) is bijzaak en hulpmiddel.

- Op den omslag van vel 1-6 der Ideën zult ge zien dat ik u niet vergeten had. Die omslag was al lang gedrukt, voor uw laatsten brief aan den Heer Gunst.

En nu, waarde Heer Oeberius, hartelijk dank voor uwe flinke sympathie. Ik hoop die te gebruiken tot het groote doel en zal u schrijven hoe.

Bewaar me intussen uw vriendschappelijke genegenheid en geloof mij hoogachtend

uw vriend

Douwes Dekker

Mijn adres is Douwes Dekker (Multatuli)

Amsterdam.

Mijn beste dappere vrouw is te Brussel. Dáár is onze armoede makkelijker te dragen. Ik moet gedurig hier wezen om de pers. Zoodra ik 't zoover brengen kan om met mijn gezin redelijk te wonen in Holland, - zóó namelijk dat ik werken kan, - laat ik mijn familie hier komen. Maar dat kan nog niet. Wat ik heb, is gedurig nodig voor 't dagelijksche. Van de middelen voor reiskosten, inrigting etc. is tot nog toe geen spraak. Maar dat is niets. 't Zal komen. Ik zal heel blijde zijn als ik verlost ben van die dagelijksche nietigheden. Vooral dewijl de strijd daartegen mijn fort niet is. Ik heb meer begrip van groote zaken dan van kleine.