Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

23 mei 1860

van

Multatuli

aan

Jacob van Lennep (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

23-30 mei 1860

Brief van Multatuli aan Van Lennep. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam)

v.d.O.: van den Ouderen; zie de brief van 8 juni 1860.

H.M.S.: Nederlandsche Handel Maatschappij; de gebruikelijke afkorting is: N.H.M.

De ‘brochure’ moet zijn: ‘Wachter! wat is er van de nacht? Een vraag aan de Natie’. Amsterdam J. de Ruyter 1860; 16 blz.

De resident van Rembang, H.C. Bekking, was tegen de overheidsvoorschriften in, financieel geinteresseerd in de tabakscultures van Jan Douwes Dekker.

Voor de anekdote over een ‘recit pour un rôti’ zie men Volledige Werken I, blz. 152 en de bijbehorende aantekening, blz. 342.

Brussel 23 Mei 1860

Waarde Heer van Lennep! Na het ontvangen uwer vriendelijke letteren van den 16 heb ik tot heden uitgezien naar de toegezegde brochure. Kan het ook aan van Gent & Loos liggen dat ik niets ontvangen heb. Ik zal er op wachten. Ik gis dat ze van U zelven wezen zal, en ben er regt benieuwd naar.

Hartelijk dank voor de mededeeling van den voorloopigen indruk die de M.H. gemaakt heeft. Ik begrijp zeer goed dat de Heer v.d.O. het boek infaam vindt, en in zekeren zin is mij zoo'n tegenstander aangenamer dan voorstanders die flaauw zijn of half. Ik kom op dit idee omdat ik een brief ontvangen heb van mijn broêr, waarbij gevoegd is een schrijven van den Heer Schill (oud lid van de factorij der N.H.M. te Batavia) Deze prijst mijn boek boven mate en schijnt het zeer schoon te vinden dat men te velde trekt tegen misbruiken. Hij gaat zelfs zoo ver van een denkbeeld te opperen om mij redakteur te maken van een opterigten tijdschrift - Goed!

Maar ik vraag hoe die goedkeuring van mijn geschrijf en dat voorstel van een kruistogt tegen misbruiken kan opkomen in de hersens van iemand die lid geweest is van dat groote misbruik dat H.M.S. heet? De Heer v.d.O. die mijn boek infaam noemt en het uitleent om 't debiet tegentegaan, is konsequenter.

Ik herinner mij waarlijk geen v.d. Star of Ster, maar ik geloof wel dat ik een ruziemaker was - schoon mijne moeder zeide dat ik zacht was zoolang men mij niet overprikkelde. -

Bij het nalezen van Schill's brief let ik op de volgende passage: ‘Ik hoop dat de uitgevers gezorgd hebben dat het werk ook zijn weg naar Indie vinde, want ik stel mij voor de aandacht mijner kennissen dáár er op te vestigen.’ Schill heeft veel kennissen.

Dit geeft mij aanleiding U te vragen of de Ruijter zich welligt door de Nijghsche expeditie heeft laten terug houden van eene grootere bezending?

Twintig exx. is op verre na niet genoeg. Honderd is niet te veel. Hij heeft echter te beoordeelen of misschien anderen eene grootere hoeveelheid hebben gezonden, om niet achter het net te visschen. Men kan zich in Indie f 10. p. exempl. laten betalen. -

Ik zal Schill's brief hierbij voegen. Ik geloof dat het goed is U in staat te stellen, als Indianen mijn boek havenen, in gemoede te verklaren dat anderen die daar t'huis hooren, toestemmen dat het de moeite waard is tegen de misbruiken optetrekken.

Schill zou echter waarschijnlijk niet goedvinden dat ik zijn brief uit mijne handen had gegeven.

En wat dat voorstel van een tijdschrift aangaat... Kommissie van redaktie, hu!!! Ik zal 't niet kunnen, denk ik. Ik zou vreezen meesterknecht te worden in eene schandaal fabriek van zes deelhebbers. Aan den anderen kant een bestaan voor vrouw en kinderen, - ik zit met de zaak bezet die mij eigenlijk verdrietig maakt.

Ja, verdrietig, omdat ik niet begrepen word. Dat blijkt èn uit Schill's voorstel, èn uit het voddige briefje van mijn broêr. Beiden schijnen te denken dat ik schrijven kan, als men mij maar schandalen levert, en dat ik à tort et à travers het Gouvernement zou aantasten. Ziedaar mijn broêr bijv: die daar nu op eens als motief om Schill's voorstel aantenemen, opgeeft: ‘dat hij, Jan DD een hekel aan 't Gouvernement heeft’. -

Welnu, in de zaken die hem aanleiding geven tot ontevredenheid, (hem kontraktant, tabaksplanter) ben ik voor 7/8 aan de zijde van 't bestuur. Is dat nu niet verdrietig voor mij, te zien dat men mij in staat acht om voor den broode mij te maken tot een werktuig van zulke ontevredenheid?

Met Schill is 't hetzelfde. Al die geldmenschen zijn vóór of tegen een maatregel, naarmate die in hun vóór of nàdeel is. Mijn broêr zou willen dat ik aandrong op vrijen arbeid. Ik ben vóór vrijen arbeid, maar tegen het invoeren van vrijen arbeid, want dat is waarachtig alles gedwongen. Ik zou man en paard kunnen noemen waar de vrije arbeid heerlijke vruchten heeft afgeworpen... den resident die stille kompagnon was in de zaken die er zoo goed door gingen. En Duymaer van Twist, die eigenlijk van toeten noch blazen weet, baseert zijne opinie op dat stuk hoofdzakelijk op de meening van zùlk een resident. Zoo iets wetende, - wetende dat die vrije arbeid dwang was, - wetende dat die heele geschiedenis van knoeijerij aan elkaêr hing, zou nu mijn broêr van mij willen vergen dat ik het bestuur aantastte waar het weigert vrijen arbeid aantemoedigen, - dat heet te gelasten? Als men die zaak overlaat aan de gewestelijke besturen, zal er in eene residentie meer of min vrijwillig gearbeid worden, naar mate de besturende beambten meer of min voordeel bij de zaak hebben. 't Is schande, maar 't is zoo!

Daarom komt mijne geloofsbelijdenis over Indische Zaken al weêr neder op de stelling dat voor 't oogenblik de vraag niet zoo zeer is: wat moet er bepaald worden? Welk systeem is het beste? Maar: hoe staan de zaken, - wat geschiedt er?

De Indische huishouding is in eenen staat van bederf, niet door verkeerde wetten maar door verkeerde uitvoering. Er heerscht een geest van - mijn God, 't staat immers in mijn boek!

26 Mei.

Nog niets ontvangen. Waar blijft toch die brochure? Ik heb de aankondiging gelezen van ‘Wachter enz’ bij de Ruyter. Dat zal het wezen. Ik ben bij van Gent geweest maar er is niets. Ook bevreemdt het mij niets te hooren van eene recensie in 't HB of A.C. Zijn ze bang mijn boek te trouwen in gemeenschap van oproerigheid? Ik weet waarlijk niet wat ik denken moet over dat talmen. Ik hoor niets. Ik had zoo gehoopt dat ik door den Heer Hartsen iets zou vernomen hebben van den Koning. Is hij (Sire) boos, of ben ik beneden zijn toorn? 't Is of ik op een eiland zit - Zoo geheel ongemerkt kan toch mijn boek niet voorbijgaan, Gij hebt het goedgevonden. -

Hé, waarom hebt Gij mij laten zeggen dat ik den opvolger van D.v.T. niet kende? Of is dat een drukfout? Havelaar zegt: ‘ik ken zijn opvolger te goed dan dat ik van hem iets verwachten zou’ En Havelaar had reden tot dat zeggen... il était payé pour cela!

Ook zie ik dat Gij Mad Scarron veranderd hebt in Mad Geoffrin Ik dacht terstond dat ik het mis had, en ik wil het nòg wel gelooven maar juist voor een paar dagen vond ik die oude aardigheid van een ‘recit pour un rôti’ in een feuilleton toegeschreven aan Mad Scarron. Maar dat doet er niet toe.

Met Marie Stuart in den tower schijn ik ook in de war geweest te zijn. - Ik heb geen enkel boek om eens iets nateslaan. -

Van den Heer de Bull heb ik ook niets gehoord. De R. zal toch aan hem en den Heer Hartsen het boek wel gezonden hebben? De Heer en van Hasselt en Tydeman hebben geschreven. -

Dan heb ik nog een verzoek aan U. Het is namelijk den Heer Hartsen bij gelegenheid te vragen om het adres van den Heer van Vloten. Ik heb namelijk het bezoeken van dien Heer uitgesteld tot na het uitkomen van M.H. omdat ik dat wilde gebruiken als introductie. -

Ik ben daar opgestaan na dat verzoek om het adres van van Vloten. Wat zou ik eigenlijk bij hem doen? Eau benite de cour is al een flaauw kostje, en dan eau benite de salon...!

Maar de Heer Hartsen scheen indertijd goed te vinden dat ik kennis met hem maakte. Ik heb het altijd uitgesteld omdat mijn arme-zondaars-air mij in den weg stond. Ik vertelde mij dat dit anders zou worden na 't verschijnen van M.H. mijn adelbrief - och arm, 't schijnt dat het publiek dien niet legaliseert. Dat morne zwijgen décontenanceert mij. Als ik in Holland was zou ik trachten een eind te maken aan die stilte. Ik zie er kans toe, - al waar 't bijv: door het uitgeven van mijn beide brieven aan den Koning.

30 Mei

Ik krijg daar het Handelsblad van 28 Mei! Is dat tegen Uwe brochure, is dat tegen U? Dat 's infaam! O, zend mij toch de brochure. Zult gij antwoorden? Ik wenschte dáár te zijn.

Ik wacht nu niet langer met verzenden. 't Is een vervl. werk dat ik zoo ver weg ben, ik zou e uitleggen wat hun parlementair stelsel is! Ik ben boos, en Gij houdt niet van ontevreden menschen maar ilieve is tevredenheid niet schapendeugd?

Wij groeten U met de meeste hartelijkheid. Och zend mij toch die brochure en laat mij iets hooren.

UedgDienstwillige Dienaar

Douwes Dekker

Ik gis dat Schill niet genoemd wil worden.