Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

1 september 1859

van

Multatuli

aan

Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

1 september 1859

Brief van Dekker aan Tine. Twee dubbele velletjes postpapier, tot het midden van de vijfde bladzijde beschreven. Op blz. 8 geadresseerd: Mad. EH Douwes Dekker de Buthe Brummen Hollande. (M.M.) Gestempeld: Anvers 2 Sept. 3-6 M 1839, en Arnhem 2/9 1859.

Ontvangen Uw brief van Woensdag die je zelve op de post woudt brengen.

Donderdag avond.

lieve beste trouwe tine! Och, dat had je niet hoeven te vragen, dat ik dàt er bij schrijven zou. Daarvan is immers geen kwestie geweest. Ik begrijp nu nog dien brief niet die je uit den Haag schreeft, - niet omdat ik gissen kon dat jij me hofmeester maken wilde, maar omdat ik niet vatte wat U moveerde u den dwang om dat te schrijven te laten welgevallen. Je schreef er zelfs nog onder: deze brief is politiek’ en ‘ik moet zoo schrijven’, welnu nu nog begrijp ik niet waarom? Als je me geschreven hadt: ‘ik blijf hier bij Henriette met de kinderen, zij is allerliefst voor mij, maar met U wil ik niet meer te doen hebben, ik wil zelfs niet meer van je hooren, word matroos of doe wat je wilt, 't gaat mij niet meer aan, wij zijn elkander vreemd &c. &c. - - dàn had ik het perfect begrepen. Maar nu nog vraag ik U of Henriette de satisfactie u zulk een' brief te laten schrijven niet te goedkoop heeft? Die zoogenaamde hulp is een canaillestreek. Noch Henriette noch vHeeckeren kunnen uwe moedige ingenomenheid deelen in dat ‘verschaffen van eene positie.’ In hun oog moet gij onder die taak bezwijken, maar zij willen dat gij op eene distantie bezwijkt, zoo als de doctors een hopelooze zieke naar de baden zenden. Enfin, ik heb U daarover eergister avond geschreven. Ik mag er alleen in toestemmen als gij anders geen dak hebt. Uw plan is moedig en verheven maar de uitvoering gaat èn boven uwe krachten èn buiten de mogelijkheid der dingen, en het is lage zelfzucht van degenen, die misbruik makende van Uwe cordate ingeving, u daarin sterken en de middelen verschaffen om het uittevoeren.

Gij zegt dat men van mij de ongerijmdste dingen vertelt. (N.B. ik ben benieuwd eens alles te hooren dat ik U niet lief heb is mij nieuw, - ik dacht het zou meer zijn iets van koord dansen, of moord op den keizer, of zooals wij reeds weten: croupier). Maar luister nu eens goed. Vertelt of meent men ook dat ik onbekwaam ben? Ik weet zeker van niet. Of dat ik lui ben om in eenige betrekking die bekwaamheid niet toetepassen, of slordig van gedrag of zoo iets wat het reusseren in eene nieuwe carrière zou verhinderen? Ik geloof dat men dit alles niet zegt of denkt. Ik geloof dat men (als ik bijv: maar ergens aan den gang was) niets verwonderd zou zijn, als ik in weinige jaren alles er boven op gewerkt heb. Dit is zoo waar dat ik zelfs op Batavia als klerk weêr beginnende, nog aanneem weêr Resident of zoo iets te worden. Dit nu is mijne opinie niet alleen maar ik ben zeker dat anderen dit ook niet vreemd zouden vinden. In één woord ik ben zeker dat zij gelooven dat ik, eens weêr aan den gang zijnde, reusseren zou.

Aan Uw reusséren kunnen zij niet gelooven. Zij kunnen zeggen: als gij moet, in godsnaam, probeer!’ Zij kunnen U bewonderen om uwen moed, uw karakter, uwe sterkte, - maar juist die bewondering toont dat er iets te bewonderen valt, dat het plan groot, moeijelijk, bijna onuitvoerbaar is.

Als ik slaagde in herstel zou men het geheel teregt niet meer vinden als een staaltje van mijn pligt, en niet de moeite waard er van te spreken.

Als gij slaagdet zou ieder, en ook teregt, U verheffen als een toonbeeld van vrouwelijke kracht, moed en standvastigheid.

Mijn streven zou dus eenvoudig gewoon zijn, het uwe verheven en ongewoon.

Mijn slagen gemakkelijk, het uwe ongemakkelijk.

Nu moet er beslist worden één van ons beide aan den gang te helpen - en zie, het ongemakkelijke, het minder bereikbare, het bijna onmogelijke wordt gekozen!

Wat daarvan de reden is heb ik U in mijn brief van dingsdag avond al geschreven. -

Ik verwacht antwoord op wat ik te gelijker tijd aan Jan schreef, en vôôr dat antwoord kan ik wat mij betreft geene beslissing nemen. Aan Jan's volstrekte onmagt om ons (of althans mij al-leen) naar Singapore te helpen geloof ik niet. Ik geloof dat hij achteruit is, schulden heeft, geen geld in kas, maar dat hij niet zou kunnen bewerken dat ik daarheen kwam, geloof ik niet.

Blijft mijn schrijven ijdel. Gaat hij voort met aan vH. te schrijven en naar een schip te zoeken dat U weg voert, in Godsnaam! Dan moet ik zwijgen, want hoe het U bij aankomst op Batavia dan gaan moge - hier hadt gij geen dak, en de reis duurt toch 3½ maand! Zóólang hebt gij ten minste het noodige.

Wat ik dan doen moet, weet ik niet! Ik denk naar Italie. Mijne gaven zijn op de prijslijsten niet genoteerd, integendeel ze hinderen mij, want men verwijt ze mij -

Als ik van gaven spreek doe ik dat omdat anderen dit zeggen, en ik spreek er van met bitterheid.

Een man had een talent gouds, en honger!

Niemand in het dorp konde zijn talent wisselen -

Een ander man had geen talent en men gaf hem te eten -

Maar dan had men dien eersten ook te eten kunnen geven, zonder 't pasgeld van zijn goud - - -

Neen, neen, neen - dìt is de zaak, - men maakte hem ridicul met zijn talent, men bespotte hem met zijn talent, men was boos op hem, men riep hem na op de straat -

‘Hoe, zóó rijk en honger? Daar moet iets achtersteken - anders ware hij elders reeds lang klaargekomen.

Het baatte niet of hij zijn talent voor een koperstukje wilde geven -

Ik ben een onberispelijk kommies op Poerworedjo geweest!

Daar zit talent in die parabel! God beter 't!

Adieu lieve tine, ik heb u hartelijk hartelijk innig lief, meer dan je zelve weet. Je weet niet hoe ik je hemd gekust heb. dag beste trouwe engel.