Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

1 februari 1846

van

Multatuli

aan

Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 8. Brieven en dokumenten uit de jaren 1820-1846 (1954)

terug naar lijst

1 februari 1846

Brief van Dekker aan Tine. Groot dubbel vel, tot het midden van de derde zijde beschreven; op de vierde zijde geadresseerd: Hoogwelgeboren Jonkvrouwe Mejonkvrouwe Everdine van Wijnbergen Parakansalak. (M.M.)

Buitenzorg 1 februarij 1846.

Gij zult wel verwonderd zijn mijn beste lieve, dat de koelie die heden morgen van hier vertrok, u slechts een kort, in haast geschreven briefje van uwen Eduard bragt. Denk daarom niet dat ik zoo weinig te antwoorden had op den treurigen brief dien ik gisteren van U ontving. Uit uw schrijven gedateerd 30 Januarij begrijp ik dat gij toen mijn laatsten brief niet had (dien waarin ik zeide dat ik Doktor Toussaint had gesproken). Daaruit zult gij gezien hebben dat ik de zaak heel zorgelijk inzag; Ik was de laatste dagen in eene groote spanning. Ik stelde natuurlijk diep belang in het lot van die arme betrekkingen, en bovendien voorzag ik dat dit sterfgeval eenen grooten invloed op ons ook hebben zoude. Gij weet dat ik hierover reeds vroeger nadacht. Gisteren morgen (vóór uw brief kwam) liep ik in het galerijtje op en neêr en gedurig was het mij in de gedachten: ‘Hoe zal het toch gaan als de Heer van der Hucht mogt komen te vallen, en ik ben nog niet geplaatst?’ In mijne eenzaamheid wond ik mij zelven op, ik werd verdrietig en driftig. Het gevoel van het ongelijk dat mij wordt aangedaan, werd zoo sterk dat ik een briefje schreef aan den Adjudant van dienst waarbij ik audientie vraagde. Toen de jongen weg was herinnerde ik mij dat ik geene kleederen hier had, maar in mijne stemming zag ik dit over het hoofd. Ik kreeg audientie en ging. Ik maakte natuurlijk bij Z: E: mijne excuses over mijn toilet &c. - hetwelk werd aangenomen. Toen heb ik een uur achtereen gesproken. - Wat, - weet ik niet meer. Z.E. scheen niet ongevoelig voor hetgeen ik zeide, maar het gewone ongeluk in alle regeringen bestond ook weder hier, dat namelijk het hoofd des bestuurs weinig of niets van de zaken af weet. Als men hem door allerlei redeneringen zoover gebragt heeft dat men eindelijk denkt: ‘nu moet hij toch toestemmen, nu heb ik hem overtuigd’ - dan is toch altijd nog de uitvlugt: ‘Mijnheer, ik zal het eens nazien.’ - Dat wil zeggen: ik zal er eens over spreken met menschen die er meer van weten dan ik. - Dit kreeg ik ook nu weder ten antwoord. Z.E. zeide dat hij zich de mijne zaak betreffende stukken zoude doen voorleggen en dat ik aanstaande Woensdag terug moest komen. Over het geheel moet ik zeggen dat de gouverneur zeer wèl was. Hij scheen wel ontevreden met de wijze waarop ik behandeld was, maar zou het onderzoeken.-

Nu moet ik U zeggen dat ik altijd geloof dat ik beter gedaan had niet op audientie tegaan. Als ik op zulk eene audientie spreek, begin ik bedaard, maar na tien woorden komt het denkbeeld van ondergaan onregt zoo sterk bij mij op dat ik driftig begin te spreken. Wat ik dan zeg is gewoonlijk wel goed en waar, maar te vurig, te scherp. Men wil dat niet. - Men vergeeft iemand zijn ongelijk, maar men vergeeft hem niet de wijze waarop hij beweert gelijk te hebben. - Ik wist dit, en dáárom bleef ik altijd van B/zorg weg. Ik schreef heel bedaard memories en verzoekschriften, en die hadden een goed effect, zoo als gij uit dat besluit van 11 Januarij gezien hebt. Door mijne verdrietige stemming van het oogenblik heb ik mij laten verleiden om van mijn principe daaromtrent aftegaan, en het spijt mij.-

Na de audientie kwam ik te huis en ging slapen. Toen ik wakker werd vond ik uw brief. Ik was zeer ontroerd zoo als gij begrijpen kunt. Dadelijk zeide ik tot Crone: ik ga morgen naar Parakan Salak (Den dood van den Heer v.d. H. wist hij reeds, door den koelie die dadelijk verteld had dat er iemand dood was). Crone raadde mij dit af ‘want, zeide hij, hoe zult gij het Woensdag maken, als gij niet hier zijt? Laat den Gouverneur naar de --- loopen, zeide ik, gij hoort immers dat Everdine mij dáár roept! Waarlijk, dit was toen mijn voornemen. Ik had mijn jongen reeds gezegd dat ik op reis ging, en dat ik heden morgen te vijf ure vertrekken wilde. In weêrwil van dit voornemen bleef ik den ganschen nacht nadenken of het wel goed was dát ik ging. Want ik besefte zeer goed dat de Gouverneur aan den algemeenen secretaris inlichtingen vragen zoude. - Nu ik derhalve eens begonnen was met spreken, moest ik ook naar dezen gaan, daar er van de wijze waarop de Alg: Secr: de zaak vóórdroeg natuurlijk veel zoude afhangen. Was ik dus gegaan dan had ik dit moeten verzuimen. De begeerte om U weêrtezien, de zucht om bij treurenden te wezen, de verpligting aan den anderen kant, om hier te blijven ten einde zooveel mogelijk ons belang te behartigen, alles woelde in mijn hoofd door elkander. Ik veranderde gedurende den nacht telkens van besluit. Eindelijk besloot ik te gaan, - maar toen het oogenblik van vertrek dáár was, schreef ik dat korte briefje dat de koelie naar P.S. gebragt heeft.-

Op het oogenblik (Zondag avond) weet ik nog niet of ik morgen gaan zal of niet. Ik kan elk oogenblik geroepen worden. - Ik had dezen brief reeds zoo ver afgeschreven, en meende als ik zelf niet ging, dezen door een koelie te zenden; ik hoor daar echter dat morgen ochtend de Heeren van den Heuvell en 's Jacob (predikant en adjudant van den G.G.) naar P.S. zullen gaan. - Ik zal dezen brief aan Ds. v.d. Heuvell doen bezorgen met verzoek dien medetenemen. Besluit ik dan nog om zelf ook te komen, - dan is er niets verbeurd. - Gij hebt dan in allen gevalle een brief.

Ik ben heden morgen bij den Alg: Secret: geweest, en heb ook daar mijn best gedaan dien man te bewegen om mijne zaken goed aan den G.G. voortedragen. Over het geheel geloof ik echter dat het mijn voordeel niet geweest is. Ik spreek niet onderdanig genoeg naar den zin van die menschen. Enfin, - ik zal doen wat ik kan. - Misschien schrijf ik nog eene memorie aan den G.G. zelf.

En nu lieve beste Everdine, wat zal ik wel zeggen over den slag die U en allen getroffen heeft. Het is verschrikkelijk. - Zeg aan Mevr: v.d. Hucht dat mijn hart bloedt bij de gedachte aan haar verlies. Ik ken geen anderen troost, dan mede te gevoelen, en dat doe ik, God weet het. Vergeef mij, dat ik niet lang schrijf. - Ik had heden avond nog tijd genoeg, maar mijne aandoeningen zijn te hevig - Telkens sta ik op, en loop heen en weêr, en dan schrijf ik weêr een regel. Ik denk er altijd nog aan om morgen zelf te komen; - een paard heb ik, maar ik neem geen vast besluit, want ik weet dat ik toch den ganschen nacht weder verander. Ik wankel tusschen mijn wil, en hetgeen ik geloof in ons geval pligt te zijn. - Groet de arme verlatene, en de meisjes. - Zeg maar niet veel van mij - men weet het wel dat ik gevoel. Vaarwel, lieve beste, ik ben heel bedroefd, maar mijne liefde voor U blijft altijd boven - vaarwel mijn engel, mijne everdine.

Uw Eduard

Geef den Heer v.d. Heuvell stellig een brief voor mij mede; ik wil dat hij den G.G. over ons engagement spreke. Dan zal ik Woensdag aan Z.E. laten gevoelen wat ik opgeofferd heb om hier te blijven.-

Ik wil hier nog iets bijvoegen, waarover ik den geheelen avond gedacht heb of ik het schrijven zoude of niet, - namelijk dit: Verzoek Mevrouw van der Hucht aan v.d. Heuvell te vragen om bij den G.G. op eene spoedige en goede plaatsing aantedringen. Als gij dit doet, zeg er dan vooral het volgende bij.

Ik zoude het hoogst onkiesch vinden als ik dit vraagde in mijn belang. De positie der familie ligt mij oneindig nader aan het hart dan alle mogelijke plaatsingen, en het ligt bovendien niet in mijnen aard om protectie te vragen. Daarom weifelde ik met dit nu te vragen. Maar het belang van allen eischt het, geloof ik. - Ik moet dadelijk geplaatst worden, en wij moeten trouwen. - Vertel het Mevr: vdH. toch goed dat ik mij wel wachten zoude in deze omstandigheden haar met dit verzoek lastig te vallen als ik niet geloofde dat het pligt is over alle bedenkingen heen te stappen - Er blijft ons niets over dan alles zoo goed mogelijk te schikken, en eene spoedige plaatsing van mij, hoort daar ook toe. - Denk slechts aan Henriette en Sophie. - Vaarwel lieve -