8 december 1886
Brief van P.H. Ritter aan Multatuli. (M.M.). Geëditeerd door UvA werkgroep-Blom (2019), zie ook Over Multatuli 56 (2006), p. 18.
8 dec 1886
Hooggeachte Heer!
‘k Schaam mij U zoo lang te hebben laten wachten op antwoord, en dat terwijl Ge mij steeds zoo vriendelijk schrijft. – Geloof me – wanneer ik U zeg dat ik zelfs voor een briefkaart geen tijd had. Nu ga ik niet naar bed, zonder althans dit schrijven. Een zet volgt nu spoedig.
O zoo gaarne wilde ik, al was het maar twee dagen bij U zijn. Ik kan niet anders komen dan in de week tusschen 2 en 9 Januari – of in de week tusschen 10 en 17 April. – Komst in Januari hangt af – natuurlijk in de 1e plaats van U en Mvrw – maar ook van mijn gezondh. Reis in den winter is gevaarlijk voor iemand als ik. In de laatste dagen spookt mijn keel weer. Wil weder medewerken[ ] dan zou ik gaarne Dinsdag 4 Januari, ten uwent zijn. – Vast spoedig meer. Van huis tot huis veel vriendelijks.
R.