Multatuli.online

2 mei 1879

Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Vrydag Amsterd, 2 Mei 79

beste Haspels! Toen ik Donderdagmorgen uit den Briel thuiskwam, vond ik Uw brief. Hartelyk dank!

Eergister, 30 April, 's morgens vóór m'n vertrek naar den Briel zond ik Eduard 60 gl. om in den Haag te kunnen afrekenen (z'n kamerhuur expireerde dien avond) en hier te komen. Ik schreef hem dat hy by U mocht gaan, en gelastte voorts, voor 't geval dat het te laat mocht zyn, in myn hôtel, dat men hem dien nacht myn kamer geven kon. Natuurlyk wachtte ik hem dus by m'n terugkomst aan de boot, of in m'n hôtel. Hy is niet gekomen!


(Ziedaar nu eens weer 'n staaltje van z'n vreemd wezen. Ik zeide U dat het niet te beschryven is. Zóó heeft-i my altyd teleurgesteld en geagiteerd. Toen ik hem na den dood zyner moeder bericht vroeg van haar laatste dagen en uren, liet-i me drie weken op 'n brief wachten, en daarin stond nog niet eens wat ik hem gevraagd had! Eerst maanden daarna mocht ik vaguement en als by toeval daarvan iets vernemen.)

Hy zou nu, oppervlakkig beschouwd verdienen dat ik eenvoudig wegging en hem in den steek liet. Maar daartoe had ik reeds dikwyls aanleiding en recht gehad. Ik deed het niét, omdat-i dan tot myn schande en nadeel rondloopt. Dit is ronduit gezegd, de hoofdoorzaak dat ik niet reeds lang dien zwaren last van den hals wierp.

Maar de eenige oorzaak is 't niet! Want hoe ellendig hy zich ook telkens gedraagt, ik moet wel aannemen dat er iets in hem hapert. Deze keer stel ik me de zaak zóó voor. Toen ik hem voor 'n dag of zes (met het oog op die afrekening in den Haag) vroeg wat-i daar had aftedoen, noemde hy 'n paar niet hooge postjes op misschien tesamen 40 gl. of zoo-iets. De gezonden 60 gl moesten dus voldoende zyn. Nu zie ik dat-i by die opgave uit ‘bescheidenheid’ of vrees weer gelogen heeft en dat-i meer schuldig was waarmee hy niet voor den dag durfde komen. Het zou wel weer heel beroerd zyn (vooral daar-i na 't vroeger gegeven geld niet wéér schuldig wezen mocht!) maar 't verklaart iets. En toch is die verklaring niet helder. Want al hàd hy nu achterstand, meer dan-i durfde bekennen, dan had hy toch eergist'ravond of gister morgen zich hier kunnen bevinden. 't Is me weer 'n raadsel en zeer agitant. Vanmiddag liet ik by uw vrouw vragen of-i daar was. Antwoord: neen! en dat-i gister getelegrafeerd had, ‘gist'ravond niet te kunnen komen.’ Maar hy had er niet by gezegd: wanneer dan?

Ge begrypt dat ik telkens op 't punt stond hem per teleg. te vragen waarom ik niets van hem hoorde? Maar ik deed dit [1.] deed dit: oorspr. stond er doe 't. tot nog toe niet, hèm willende laten uitkomen. Ik zal nogeens den dag van morgen (misschien tot den avond toe) afwachten. Hy heeft me als aan 'n angel vast, omdat zyn rondloopen myn schande is. M'n vyanden maken er gebruik van. Dan ben ik 'n ‘slechte vader’, en hy schaamt zich niet dit te laten denken, al zal-i 't dan niet ronduit zeggen. Z'n brieven aan my vloeien altyd over van dankbare hartelykheid, en in den omgang is z'n toon altyd zacht en onderdanig tot het kruipende toe! Is 't niet misselyk?

½ 11. savonds

daar komt-i aanzetten! Ik heb me woedend gemaakt. De reden van z'n uitblijven was 't wachten op waschgoed (alsof-i dat niét van hiér uít, had kunnen halen) en dergelyke praatjes [2.] praatjes: oorspr. stond er klets-.. Hy kon geen bestellers krygen om 'n paar geleende meubelstukken terug te laten brengen! Dáárom liet-i my zitten wachten als 'n gek! En ook Uw vrouw die ook niet geweten heeft wat ze 'r van denken moest!

dit hoeft niet. [3.] dit hoeft niet: de voorafgaande alinea is doorgehaald; oorspr. stond er: Och, zend dezen brief aan m'n vrouw (adres den hr Braunius Oeberius, driehovenstraat Arnhem) Ik heb geen lust het tweemaal te schryven. hartelyk gegroet

tt Dek