28 mei 1875
Brief van Marie Anderson aan J.W.T. Cohen Stuart. Dubbel klein velletje postpapier, geheel beschreven. (Partikulier archief, Doetinchem; fotokopie M.M.)
Wbd., 28 Mei '75
Neen, ik neem het U niet ‘al te kwalijk’, dat gij ten opzigte van uw vader een uitzondering hebt gemaakt; en hoewel ik niet de eer heb mijnheer uw vader te kennen, vertrouw ik mèt u, dat hij van mijne mededeeling geen misbruik maken zal.
‘Illusie’ heb ik nu juist niet verloren: die was verloren vóór twaalf jaar. Ik heb slechts de persoonlijken omgang er bij verloren. Zeker hield ik nog altijd van Dekker, om 't beminnelijke dat hij als mensch toch wel degelijk nu-en-dan bezit, en ‘geen opregt mensch’ is hij nu ook weer niet te noemen. Definities zijn ten zijnen opzigte al zeer, zeer moeielijk, geloof mij. Men kan zijne ziel niet scheeren over één kam. Gij zoudt hem zoo lang als ik moeten kennen, om dat zoo te kunnen gevoelen als ik. Ook geloof ik niet dat D.D. zooveel van ‘Multatuli’ afwijkt, och neen, dat is tamelijk één. Eenmaal D.D. kennende, vindt men hem gemakkelijk in Multatuli weêr. De stijl is hier wel degelijk de mensch; alleen, we proeven beter de stijl in den mensch. Het opgewondene, het drukke, het bittere, het omslagtige soms, 't gerekte, 't spitsvondige, het uitpluizende, of 't naieve, grappige, verhevene, eenvoudige, of 't theatrale, enz. enz. enz., dat alles is D.D. èn Mult. De zucht om waar te zijn nemen wij waar, en ook misleiding, van zichzelf of van anderen. Het is zeer gecompliceerd alles, en treurig is het beeld dat men zich vormt van zulk een mensch. Men bejammert het verzeilen van zooveel goeds; en toch, na zooveel onkruid te hebben waargenomen, zal men van den stervenden D.D. kunnen zeggen wat men zei van den stervenden Hamlet: ‘Hier breekt een edel hart!’ - Want zwart is hij niet.-
Na vriendelijke groet blijf ik uw dw.
Marie Anderson