Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

11 april 1875

van

Carel Vosmaer (bio)

aan

J.W.T. Cohen Stuart (bio)

 

Volledige Werken. Deel 25. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1871-1886 en registers (1995)

terug naar lijst

11 april 1875

Brief van C. Vosmaer aan J.W.T. Cohen Stuart. Een dubbel en een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅕) beschreven. (Partikulier archief, Doetinchem; fotokopie M.M.) De brief is onvolledig bewaard.

11 April

Den Haag

Weledele Heer,

Ik ontvang daar van uw hand een overdruk van uw artikel uit de Banier [1.] De Banier: J.W.T. Cohen Stuart ‘Multatuli-vergoding’ in De Banier, Tijdschrift van ‘het jonge Holland’ 1875 I, blz. 307-323; overdruk als brochure verschenen onder dezelfde titel., waarin ik het reeds las. Ik waardeer ten volle de gevoelens die u geprikkeld hebben tegen Multatuli. Ik schrijf u geenszins om mij te verdedigen, of te repliceeren: hoofdzakelijk om u dank te zeggen voor de toezending van uw stuk, en vervolgens om dan tevens die gelegenheid te baat te nemen voor een paar opmerkingen.-

Er zullen zoo wat 20 jaren liggen tusschen uw schrijven en den tijd waarin ik dat begon. Daaruit volgt dat ik wat geleerd en ondervonden heb in die tijd, en daartoe behoort dit: dat, hoe ouder men wordt, en hoe meer men leert, hoe bezadigder men oordeelt. Want men leerde dan, dat de zaken veel dieper zijn en veel meer zijden hebben, dan men in jeugdigen overmoed meende. Gij, die mij persoonlijk niet kent, die ook van mijn werk zeker niet veel kent - althans te oordeelen naar uwe zinsnede: ‘dat ik steeds geposeerd heb als bijzonder ervaren in de Nederl. letterk.’! - gij, zonder de vele en zeer gecompliceerde draden te kennen van veler menschen leven en handelingen - oordeelt zóo stout!

Op elke bladzijde toont gij uwe te snelle voortvarendheid; - telkens zet gij in een noot dat gij bij nader inzien dit of dat verneemt of bedenkt. Dit, - nìet uw aanval, is het dat mij leed deed. Ook de daaruit ontstane miskenning; voorts zulke uitdrukkingen als ‘ootmoedige leerling’, ‘bespottelijk’ enz. - wezenlijk - ik zal mij nooit op meerder leeftijd of op het gepraesteerde beroepen om iemand den mond te snoeren - maar waarlijk moogt gij, op uw leeftijd, met de betrekkelijk zoo geringe ondervinding van iemand die het leven noch door moet maken - (om dit germanisme nu maar even te gebruiken) moogt gij zóo spreken?-

Gij spreek zoo bout [2.] bout: kennelijke verschrijving. van uwe ‘beginselen’ - goed, best dat gij ze hebt - maar, mijn hemel, hoeveel tien of twintig tallen jaren hebben die beginselen wel in de hardsten strijd geleefd en zich ontwikkeld en zich overeind gehouden?

Maar laat mij liever eindigen - er ligt iets genereus in uw schrijven, maar daarom juist heb ik het land, dat gij zoo schandelijk oppervlakkig en vermetel over Mult. en over mij oordeelt. Daarover toch nog dit enkele woord

(....)

ontvangen. Nu komt weder deels de reactie, deels de bende van napleiters, en zij die niet kunnen velen dat er iets met geestdrift behandeld en geeerd wordt.

Dit slaat niet op u, uw drijfveren waren anders en beter. Ik heb u alleen willen meedeelen waarom ik toen zóo heb geschreven, en zóo moest schrijven. Doch ik zou thans niet anders schrijven; want ik ben en word meer en meer overtuigd van de onwaarde der kleinigheidskritiek en van de noodzakelijkheid eener hooge, breede, idealistische opvatting, die boven de kleine vitterijen zweeft, welke iedere zetter kan verbeteren.

En nu voorgoed, een einde.

Ontvang mijn beleefde groet

Uw dw

C. Vosmaer