8 juli 1873
Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅕) beschreven. (Partikulier archief Doetinchem; fotokopie M.M.). Deze brief is naar het afschrift van Mimi al eerder gepubliceerd in V.W. XVI, blz. 79 e.v.
Wiesbaden 8 Juli 1873
Waarde Stuart, ik geloof dat alles wat er in uw brief van den 5n staat, inderdaad gemeend is. Maar juist daarom geef ik het op, U te overtuigen van de gegrondheid myner verontwaardiging.
Wie dan eenmaal niet op de hoogte is, om te weten wat me toekomt, zoeke z'n gezelschap elders. Ik vorder niet alleen achting, maar eerbied. Tant pis voor wie 't niet vatten kan!-
Houd my ten goede, dat ik by voortduring [1.] by voortduring: later ingevoegd. geen lust heb U 't ongelyk Uws Vaders aantetoonen. En dìt zou ik toch moeten doen, indien ik U opmerkzaam maakte op al de onjuistheden in uwen brief. Verbeeld u maar, dat ik hiertoe niet in staat zou zyn. Ik blyf er by, dat ik gaarne de ‘grieven’ van Uw vader, in druk zag, mits behoorlyk geformuleerd, en liefst met in-achtneming van Louise's woorden op blz 70 van Vorstenschool [2.] Vorstenschool: de beoogde passage luidt: ‘Ik eisch (....) bewijzen dat men recht tot spreken heeft, en dat men niet in smalen, 't arbeidschuw pretext zoekt voor dagdievery.’.
Ik verzeker U, dat de geheele zaak my zeer leed doet. Maar ik mag niet anders handelen. Vogelvry ben ik nog altyd niet.
Adieu!
t.a.v.
Douwes Dekker