30 december 1872
Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (Partikulier archief, Doetinchem; fotokopie M.M.)
Wiesbaden 30 Decr 1872
Waarde Heer Cohen Stuart! Reeds eenige dagen ligt uw hartelyke brief [1.] brief: zie V.W. XV, blz. 540 e.v. op m'n tafel, in gezelschap van vele anderen die ik niet kon beantwoorden omdat ik geperst werd door m'n uitgever. Hy wilde namelyk gaarne vóór Ulto dec 'n bundel Ideën in de wereld zenden. Zulke oorzaken hebben een onaangenamen invloed op m'n werk. Maar 't moet nu eenmaal. Ik heb de laatste vellen slechts haastig kunnen corrigeeren, en 't allerlaatste in 't geheel niet.
Toch zou ik U terstond geantwoord hebben, indien Uw brief my minder aangenaam geweest ware. Dan had ik U met 'n enkel woordjen ‘afgescheept.’ Neem dus S.V.P. m'n talmen op als 'n vriendelykheid.
Uw lieve toenadering heeft aanspraak op 'n allerwelwillendst antwoord, en toch zit ik er meê in den brand. Hoe zal ik U dit uitleggen? Ik voel als gy, en denk als 'n oudere heer. Hoe dit nu hier te-pas komt, moet ge maar opmaken uit het vervolg.
Na den Havelaar waren myne ontmoetingen met... Publiek, van zeer verschillenden aard. Zeer dikwyls liepen ze voor my in een déceptie uit, en het berouwde me byna altyd, dat ik te studenticoos had toegegeven in m'n eersten indruk. De man [2.] man: Jan ten Brink, zie V.W. VI, blz. 131 e.v. en XVI, blz. 529. dien ik uitkleed op blz 147 van den laatsten bundel Ideën, had zich allerfideelst by my ingesmokkeld! Eens te Utrecht (ik meen, na 't spelen van ‘de Bruid’)-
Ik weet niet zeker of 't wel by die gelegenheid was, soit!
Ik was dan in een kring van Studenten zeer vriendelyk ontvangen. By toeval kwam me naderhand 'n Jaarboekje of Tydschrift in-handen, waarin een Student insinueerde dat ik de opbrengst van ‘Wys me de plaats’ voor myzelf gehouden had. De schryver daarvan was een dergenen geweest, die by 't fêteeren, zoo niet op den voorgrond dan toch niet geheel-en-al op de achtergrond gestaan had!-
Kortom, Ge kunt u geen begrip maken van de eigenaardige moeielykheid die 't gevolg is van 'n evident standpunt. In m'n IIIe bundel heb ik daarover een-en-ander gezegd. Hierin ligt dan ook een der redenen waarom 't verblyf in Holland me onaangenaam is. Voor lieden die zich omgorden met gekunstelde deftigheid, is dit alles makkelyker.
In oogenblikken van wrevel, betrapte ik me dikwyls op 't voornemen geene relatie hoegenaamd met Hollanders aantehouden. Tot nog toe ben ik, op zeer weinig uitzondering na, daarby altyd te-kort geschoten. Maar, ik erken dat ik dan ook de zeer beminnelyke uitingen missen zou, als die Gy lucht geeft in Uwen brief. En dat zou jammer zyn!
Maar er is nog iets. M'n oogen zyn zwak, en ik kan geen bril verdragen, omdat zo'n ding zoo warm is. (Dat steekt me!) M'n geschryf en vooral 't corrigeeren absorbeeren byna al wat ik nog aan zienskracht bezit. En ook dit zou me alzoo nopen tot voorzichtigheid. Dit is dan ook de reden, dat ik U niet terstond antwoordde. Ik heb gister en eergister niets uitgevoerd, en ben dus weer wat op-streek. Hierop wachtte ik, om U meer te geven dan een al te kort woordje. Het zou me zoo smarten Uwe hartelykheid aftestooten.-
Hoofdzaak is, dat Ge inlichtingen te vragen hebt. Dit is me zeer aangenaam, en het is 'n zedelyke plicht U die te geven. Maar hoe zullen wy 't aanleggen om dit eenigzins... methodisch te doen? Met: ‘ten hooi en te-gras’ komen we niet verder.
Ik gis dat ge op die vraag naar ‘methode’ niet verdacht waart, maar ik zal 't u uitleggen. Goed vragen is niet altyd zoo gemakkelyk. (Zie 't ‘bloempotje’ in de Aflv. Ideën, die ge eerstdaags inhanden krygt.) [3.] krygt: zie V.W. VI, blz. 356-358.
Sedert jaren ontving ik brieven met vragen die wel geschikt waren om me... optehouden, te irriteeren zelfs...
(‘m'nheer, wat noem je 'n tafel?’ etc)
maar die niet leidden tot opheldering van de behandelde zaak, en evenmin tot leiddraad [4.] leiddraad: waarschijnlijk een verschrijving. voor myzelf. Goede vragen namelyk doen my zien waar ik òf onduidelyk òf incorrect ben geweest, en daarvan leer ik minstens zoo veel als 'n ander. (Zie, als voorbeeld, de noot op Idee 268 in de laatste uitgaaf.) [5.] uitgaaf: zie V.W. II, blz. 695-698.
Juist! Goede vragen konden my geven wat me onthouden wordt door de pers. Ik klaag dan ook aanhoudend over dat gebrek aan weerklank, waardoor m'n arbeid dikwyls moeielyk gemaakt wordt. Het is zeer wel mogelyk, dat ik in de korte Ideën te brusque ben, en in de meer uitvoerige stukken ‘te weinig in den lezer veronderstel’ gelyk Busken Huet zeide [6.] Busken Huet: In Nederland 1867, I, blz. 321 schreef B.H. naar aanleiding van Pruisen en Nederland ‘dat de schrijver (....) te weinig onderstelt’..
Uw voorstel om my inlichtingen te vragen, wordt alzoo in dank aangenomen. Doe gy me nu 't genoegen, en zoek een... vorm, eene manier. Maak er eene studie van, een arbeid. Ik kan u aanraden, onder 't lezen, noten te houden, en me dan - niet te spoedig!- - het lystjen uwer bedenkingen te zenden. Myne bedoeling is dat ge uwe desiderata (aan- of opmerkingen, om 't even!) niet te veel verbrokkelt tot indrukken van 't oogenblik, maar slechts dezulke aanhoudt, die u, óók na vergelyking met andere plaatsen, voorkomen eene conscientieuze behandeling te verdienen. En stoor u volstrekt niet aan anders meenen dan ik! Waarheid en oprechtheid boven al. Ik geef niets om gelyk hebben.
Waar ik 't woord: ‘vorm’ gebruikte, bedoelde ik dit niet in gewonen zin; o neen! Ontsla u dáárvan. De meening was, dat ge een vorm gaaft aan Uwen wensch om alles te begrypen, nog eens: iets methodisch.
Daar komt me onder 't schryven in den zin, hoe ik m'n meening 't best uitdruk. Ziehier: zeg me, waar ge gaarne een ophelderende noot zaagt, by herdruk, met korte aanwyzing van de oorzaak. Zóó zal 't goed gaan. En dan doet ge my een dienst. Misschien kunt ge dan ook anderen oproepen, om U te helpen aan Uw lystje.-
Het doet my innig genoegen, dat ge met achting over den Heer Post schryft. Ik begryp dat hy niet tevreden wezen zal met m'n antwoord, vooral wat de ‘modernen’ betreft. Welnu... ik ook niet! De oorzaken daarvan zyn velerlei. De laatste vellen van bundel IV zyn onder den druk van eenige servituten geschreven, die ik, ook om den wille van de braven Post, zeer betreur. Er was iets zeer moeielyks in, hèm de eer te geven die hem als oprecht mensch toekomt, en te-gelykertyd de thesis voltehouden, dat geen eerlyk man ‘modern’ wezen kan. Zooals ik dit daar nu zeg, vernietigen die twee stellingen elkander. Welnu, om die ongerymdheid te vermyden zou ik tyd en loisir noodig hebben, en dat had ik de laatste 14 dagen niet! Ik zag in, dat ik de zaak niet behoorlyk uit maakte, en daarom dring ik aan op 't voortzetten. Wees zoo goed den Heer P. te zeggen dat ik niet beweer z'n hoofdgrief te hebben afgedaan, maar altyd bereid ben van hem te hooren: welke aanmerkingen er te maken zyn op myne grieven tegen 't ‘modernisme’.-
Hoe drommel kon men meenen dat ik naar aanleiding van P's stuk zou ‘schelden’ op Vox, Academie en studenten? [7.] studenten: zie V.W. XV, blz. 541; de redaktie van Vox Studiosorum had Post afgeraden zijn medewerking te geven aan een debat met Multatuli, want dat zou maar tot ‘schelden’ leiden. Dat doet me waarlyk verdriet. Toch is 't begrypelyk, dat velen my aanzien voor iemand die genoegen schept in barheid. Dit is echter niet waar. Oorspronkelyk ben ik zeer zacht en inschikkelyk. M'n moeder zei altyd: ‘Eduard had 'n meisje moeten zyn.’ Het is juist een myner grieven, dat men my heeft gedwongen tot bitterheid. Dit is, ook uit 'n letterkundig oogpunt, jammer. Als ik zonder liegen mocht toegeven in m'n smaak, zou er zelden of nooit 'n scherpte uit m'n pen komen. Maar... gevoelighedens verkoopen als ik ànders voel, kan ik niet. Als men myne moeder voorspeld had dat ik zekeren opgang maken zou als satiricus, of in 't sarkasti-sche, zou ze zeker gezegd hebben: ‘dan heeft men hem vreeselyk moeten traîteren!’ En dit is dan ook geschied!-
Wilt ge U vooral toeleggen op werkzaamheid? Geloof me, men leert op later jaren zoo goed niet. Er komt 'n tyd... etc. Maak de hier niet volgende vervelende preek maar zelf. Toch heb ik een kleine opmerking die voor uw standpunt - jong student, of jonge student toch! - misschien past. Vergeef m'n pruikerigheid:
‘Wapen u tegen genoegens die u langer ongeschikt maken voor studie, dan ze duren!’
‘Zoek genoegens die u tot studie geschikt maken.’-
Ik heb deze wyzigheid gedeeltelyk uit 'n oud tooneelstuk. Een grootvader die door 't wangedrag van z'n zoon ongelukkig is, praat met z'n kleinzoontje, en doet hem wat schoolvragen, o.a. Een speler had f 100 in z'n zak en komt met f 63 thuis, hoeveel heeft-i verloren?
't Kind antwoordt: f 37.
Is dat àlles wat hy verloor? vraagt de grootvader.
Het kind kan geen ander antwoord geven. Maar de oude heer bepeinst hoeveel méér er verloren ging aan etc. etc.-
Zie, zoo iets bedoel ik. Pret, pleizier, jong zyn; alles heeft z'n eischen, en in zekeren zin hoe meer hoe liever! De grens zit 'm in den lendemain [10.] lendemain: de volgende dag (fr.) die óók z'n eischen heeft! We houden te veel schoenmakers maandagen. Dáárin zit de fout. Niet in 't pierewaaien op zondag! Wat al flinke dingen zyn er achtergebleven, omdat we verleden week ons lieten inpakken door een verkeerde stemming! Gy die gevoelig zyt, vatbaar voor indrukken - dit zie ik uit uwen brief - moet zeer omzichtig zyn in 't keuren van uw recruten. Wees in shemelsnaam niet liberaal met uw gemoed. Leg u op gierigheid van aandoening toe. De wereld is 'n spons die alles tracht intezuigen. Maak uzelf tot spons. Dat is 'n edel egoïsme! Tòch wyzighedens! En ik heb er zoo'n hekel aan! Nu vergeef ze my, en geloof dat de oorsprong eene hartelyke erkentelykheid is voor Uwen lieven brief.-
Op Java geboren? Zeker op Solo? Uw papa is, denk ik, de orientalist [11.] papa: Abraham B. Cohen Stuart (1825-1876), was Indisch ambtenaar en kenner van Javaanse talen, waarin hij Nederlandse wetboeken vertaald heeft.?-
Ik wilde gaarne eens in Holland komen, niet voor goed, maar 'n dag of wat. Eigenlyk wou ik Vorstenschool zien spelen, maar ik verneem er niets van. Ja toch, te Deventer speelt men de II acte. Zeker omdat daarin geen vrouwerollen zyn. Het is voor 'n dramasmid in Holland zoo moeielyk, dat hy niet in-overleg kan treden met artisten. Hy kan niet, als byv. in Frankryk, zien wat goed is en wat niet. Een Hollander moet alles uit z'n duim zuigen. Vandaar dan ook etc.
Nu beste jongen, wees heel vriendelyk van me gegroet, en geloof my
t.a.v.
Douwes Dekker