Multatuli.online

6 september 1870

Manuskript van een bijdrage ‘Van den Rijn’ bestemd voor de Opregte Haarlemsche Courant. Drie stroken papier van 33 x 10,5 cm, waarvan de zijden 1-3 en 6 (½) beschreven. (Museum Enschedé, Haarlem; fotokopie M.M.)

Van den Rijn, 6 September.

Onder het opschrift: vier weken! vindt men in de Berlijnsche Tribune de volgende beschouwing van de jongste gebeurtenissen.

‘Welk eene wending van het lot, door Gods beschikking! Met deze woorden sluit het telegram dat Koning Wilhelm aan de Koningin zond, na den zege by Sedan.

Ja, welk eene ommekeer! Juist was het vier weken geleden, dat Keizer Napoleon zynen jongen zoon naar 't slagveld geleidde, om den knaap aan 't fluiten der kogels te gewennen, en dat hy te dien einde eene opene stad bezet door slechts drie kompagnien Pruissen, liet aanvallen door drie divisien die haar uit houwitsers en mitrailleuses beschoten.

En op den 2o September is de laatste afdeeling van het groote Fransche leger geslagen! Diezelfde Lodewyk Napoleon geeft zich aan de genade des Konings van Pruissen over. Frankryk is over-wonnen, de Keizer is gevangen, de fransche armee is vernietigd! Duitschland trok met bedaarden moed ten strijde. Wy twyfelden geenszins aan de overwinning, want een leger als het Duitsche, een ‘Volk in de wapenen’ als het onze, heeft de geschiedenis niet andermaal aantewyzen. Maar toch klopte ook den moedigste het hart sneller by de gedachte hoe weerbaar en ten oorlog gerust de vyand was, hoe hy zich sedert jaren tot den kryg had voorbereid, en hoe hy zyne wapens tot ware moordwerktuigen had weten te maken. Wy waren alzoo - hoe vertrouwend we de toekomst te gemoet zagen - voorbereid op eenen hardnekkigen, langdurigen oorlog.

En zie, reeds heden na eenen stryd van slechts vier weken, is de zege in onze handen gegeven! De oude Duitsche God leeft nog! Hy heeft geholpen, en Hem zyn wy de overwinning verschuldigd, Hem en der onweerstaanbare dapperheid van onze duitsche stryders, die gezworen hadden te overwinnen of te sterven, en die aangevoerd werden door bevelhebbers van ongekreukten roem. Weissemburg, Woerth, Spicheren, Metz, Mars-la-Tour, Rezonville, Beaumont, Nois Jeville en Sedan... welk een reeks van roemrijke gevechten in den korten tyd van vier weken! Dat alles staat eenig daar in de geschiedrollen der wereld!

Een dag als dien van heden, heeft Duitschland nooit beleefd. Want het vereenigde Duitschland alleen behaalde dezen heerlyken zege. Als één man stond het op, en de slanke zonen der Zuidduitsche Alpen kampten, schouder aan schouder geplaatst naast de breednekkige kinderen van het Noorden. Eén kreet van dankbaarheid en triomf doorjubelt geheel Duitschland. Het oude eerwaardige Duitsche Rijk is uit zyne asch verrezen, en het zal geen buitenlandsch geweld noch vreemden list gelukken, te scheiden wat door dezen heiligen oorlog werd te zamen gesmeed. Alzoo is het goede voortgekomen uit het booze. Wat wy naauwelyks durfden hopen, wat we ons niet durfden voorstellen, is 't gevolg geworden van schynbaar onheil. De man van wien men als van Mephisto zeggen kon: ‘hy was een deel der kracht die steeds het slechte wil en steeds het goede wrocht’ [1.] Hy was een deel der kracht enz: iets aangepast citaat uit Goethe's Faust I, vers 1335/6., hy ligt in het stof vernederd, en met hem het Volk dat niemand nevens zich duldde, en dat liever dan onze vriend te zijn, gedurig trachtte ons den voet op den nek te zetten. De nachtmerrie is afgeschud die sedert eeuwen ons de borst beklemde, en eindelyk mag het geheele Vaderland vry ademen in eenen ongekenden atmosfeer van vrede. Ja, hy beoogde het kwade, en bewerkte zyns ondanks het goede, de Decemberman [2.] Decemberman: op 2 december 1851 kwam Lodewijk Napoleon door een staatsgreep aan de macht als Napoleon III. die het gebouw zijner heerschzucht grondvestte op het gebeente van onbarmhartig gemitrailleerde medeburgers, op de wanhoop der ballingen. Den Italianen bood hy hulp aan, niet om hun vaderland tot een geheel te maken, maar om zich door roof meester te maken van eenige provincien. En toch is Italie één geworden! Ook in Duitschland trad hy op als verzoeker. Wy zouden hem de Rijnprovincien afstaan, en daardoor ons eene eeuwige schande op den hals halen. Toen we dat weigerden, zond hy zijne mitrailleuses, zijne chassepots [3.] chassepot: geweer met bajonet (fr.) en zijne Turco's [4.] Turco's: populaire benaming voor Algerijnse infanteristen (fr.) op ons af, in de hoop ons oneenig te vinden. En nu! Op den eersten dag na de oorlogsverklaring was geheel Duitschland éénig, en thans ligt Frankrijk voor ons open als de vlakke hand, in afwachting der vredesvoorwaarden die wy zullen gelieven voorteschryven. Hy zelf echter, de man van list en bedrog, is in de hand gegeven van onzen heldenkoning. Indien wy de barbaren waren, waarvoor zijne ambtelijke en officieuze dagbladen ons uitkreten, zouden wy hem nu in eene kooi opsluiten, en door geheel Europa doen rondvoeren, als bewys dat er nog geregtigheid op deze wereld bestaat.

Hy zal zich in allerlei bogten wringen, bidden, weenen, liegen, de schuld op anderen werpen. Hy zal trachten het zachtmoedige ridderhart van onzen Koning te bewegen. Hy zal zich beroepen op de grootmoedigheid des overwinnaars, en voorwaarden afsmeeken die hem zijn voortbestaan zullen mogelyk maken. Maar Koning Wilhelm zal standvastig zijn. Wraakzucht noch wreedheid liggen in het duitsche karakter. Der fransche natie zelve zij het oordeel overgelaten over den man, die haar in den oorlog gevoerd heeft. Doch Duitschland kent tegen over zulk een souverein, zulk een Volk, slechts de pligten, die zijn eigen welzyn, zijne eigene zekerheid en het billyk bewustzijn zyner waarde, voorschryven. Dat vergeet Koning Wilhelm niet, al lage ook de man die voorspelde ons in Königsberg den vrede te zullen voorschryven, voor hem op de knien. De tranen die den Koning ontvielen, toen hy op de hoogten by Metz de bloem van het duitsche Volk zag wegmaaien door het vyandelyk geschut, zullen niet te ver-geefs geschreid zyn, en de schimmen der bij Gravelotte en Mars-la-Tour gevallen helden nemen plaats aan de tafel, waarop de vredesvoorwaarden zullen gedicteerd worden.

Wy koesteren de vaste overtuiging dat eenmaal - zij het dan ook eerst over zeer langen tyd - Frankrijk zelf ons dankbaar zal zijn voor den ongehoorden verschrikkelyken nederlaag, dien wij het hebben toegebragt. Slechts door eene deemoediging als de nu ondergane, kan dit Volk gedwongen worden tot zich zelf in te keeren. Frankrijk moet afzien van dat eindeloos jagen naar uitwendige glorie, en zich bezig houden met zijne zedelyke wedergeboorte, en het erlangen van inwendige vrijheid. In plaats van voortdurend gereed te staan, om met het zwaard de rust van andere natien te bedreigen, behoort het deel te nemen aan den schoonen wedstrijd des Vredes, die allen Europeschen Volkeren door den zege van Duitschland geopend is. Dan zal de man die Frankrijk zoo veel leeds berokkende, ook voor dat land nuttig geweest zijn, en wij zullen eenen duurzamen heilbrengende vrede kunnen sluiten met onze naburen aan gene zijde der Vogezen.

Doch laat ons heden de toekomst aan de zorg der Voorzienigheid opdragen! Vol innige vreugde verheffen wy heden onze stem om van ganscher harte uitteroepen:

Dank zy den Koning die met waardigheid zooveel misdadigen overmoed afwees!

Dank zy ons leger en zijnen bevelhebbers!

Dank zy onzen broederen in Zuidduitschland!

Heil ons groot Duitsch Vaderland!’

Een Berlijnsch blad brengt zeker volksrijmpje in herinnering, dat in omloop was toen Keizer Karel V vruchteloos gepoogd had zich van Metz en Maagdenburg meester te maken, en wel met de taalkundige opmerking dat het woord Metze in vroeger dagen eene minder aanstootelyke beteekenis dan tegenwoordig [5.] Metze: slet, hoer (du.) gehad heeft, en eenvoudig een jong meisje, eene deerne, beduidde, gelyk dan ook uit het wapen der stad Metz - een meisje op het veld - kan worden afgeleid. Bedoeld rijmpje luidt:

Die Metz und die Magd

Haben dem Kaiser den Tanz versagt. [*)] ) Vertaling:

Het meisje en de maagd

hebben de keizer verjaagd.

Zoo wordt almede (in de Kölnische Zeitung) de aandacht geves-tigd op zekere voorspelling van Nostradamus, die aan het tweede Keizerrijk in Frankrijk, eenen duur toezegt van achttien jaren min drie maanden. De coup d'état had plaats op 2 December 1852, en den 2n September j.l. gaf zich Napoleon gevangen. Bedoelde voorspelling is (volgens genoemd blad) te vinden in het werk van de Chatelain ‘Ronces et Epines’ blz 181.-

De duitsche bladen zijn gevuld met berigten over den geestdrift, die de jongste tydingen alom hebben te weeg gebragt. Te Hamburg, te Frankfort, te Leipzig, te Stutgardt grenst, volgens die berigtgevers, die vreugde aan 't ongelooflijke. Overal houdt men meer of min georganiseerde optogten. Alles juicht, zingt jubelt, vlagt, illumineert. Te Berlijn vertoont zich de Koningin herhaaldelyk op het balkon van haar paleis, om door het wuiven met den zakdoek, bewys van instemming te geven met de luidruchtige vreugde der volksmenigte. Eene jongeling dien 't gelukt was eenen lauwerkrans te plaatsen op het hoofd van Frederik den groote, wiens standbeeld in de nabyheid der Koninklyke woning geplaatst is, werd bij de Koningin geroepen, en ontving ter belooning zyner demonstratie, die door de Vorstin met belangstelling was gadegeslagen, een ryk geschenk.

Ook te Mainz [7.] Vanaf deze alinea wsch. geheel Multatuli's eigen opinie, zoals in de begeleidende brief aangekondigd. is de publieke geest, voor zoo verre zich die openbaart, geheel en al in overeenstemming met de algemeene vreugde. De dagbladen die in deze stad verschynen, wedyveren in betuigingen van tevredenheid met den aanvankelijken uitslag van den oorlog, en bij het Publiek is geen zweem te ontdekken van den afkeer van Pruissen, die zich voor weinige weken nog, van tijd tot tijd lucht gaf. Wel wordt, ter regtvaardiging van de ingenomenheid met de jongste gebeurtenissen, steeds uitdrukkelyk gedoeld op het essentiëel-duitsch karakter, dat aan den behaalden zegepraal moet worden toegeschreven, zoodat de tegenwoordige vreugde niet volstrekt pruissischgezindheid behoeft in zich te sluiten, doch men wacht zich wel, thans de heerschende Duitschgezindheid in tegenstelling te brengen met aanhankelykheid aan Pruissen, gelijk nog kort geleden de gewoonte was. De velen die waarschijnlyk nog immer, uit ijverzucht tegen dat land, de gebeurtenissen van 1866 [6.] 1866: in dat jaar werden Hannover, Hessen, Nassau, Frankfort en Sleeswijk-Holstein door Pruisen ingelijfd. betreuren, schijnen de verwachte periode van reactie aftewachten, om hunne particularistische aanspraken te doen gelden, en reeds verzamelt men hier en daar bouwstoffen uit de legerberigten der laatste weken, om ter zijner tijd zich te beroepen op het aandeel dat ook de niet-Pruissische krijgslieden in de verworven voordeelen gehad hebben. De begrijpelijke zucht om zich, na het verslaan van den buitenlandschen vijand, ook later te doen gelden tegen binnenlandsche mededingers, openbaart zich zoo wel in de geannexeerde landstreken - Keurhessen, Hannover en Nassau, als in de Staten die, krachtens de constitutie des Noordbonds, hunne bepaalde contingenten aan de Duitsche legers hebben geleverd. En niet minder vooral ontdekt men die pogingen by de bevelhebbers der zuidelijke staten die slechts als bondgenooten deel namen aan den oorlog. Volgens algemeen gevoelen hebben vooral de Beyeren zich uitstekend gedragen, en het staat te voorzien, dat zeker hieruit voortkomend besef van eigenwaarde wel eenige moeielykheid zal opleveren, zoodra men zal overgaan tot het constitueren van een algemeen Duitsch Rijk. Reeds nu vraagt men zich af, of de Zuidelyke Staten genoegen zullen mogen nemen met eene zóó afhankelyke positie, als de éénheid welligt vorderen zal? Ook in het Koninkrijk Saksen en in Wurtemberg zoude, naar men verneemt, naast den wensch om deel uit te maken van één groot Duitsch Rijk, zich tevens de begeerte openbaren, om van dat Ryk een niet al te onbeduidend deel te zyn. Toen er onlangs in een gezelschap van diplomaten sprake was van den welverdienden rust, dien na het eindigen van den oorlog de legerhoofden te gemoet gingen, maakte een hoog Staatsbeambte van den Noordduitschen Bond, de opmerking: dat hy onder zijnen generaal (graaf Bismarck) zich integendeel moest gereed maken voor eenen nieuwen veldtogt. Van welonderrigte zijde gelooft men echter niet, dat het einde des oorlogs zoo nabij is, als velen, na de gevangenneming des Keizers, zich voorstellen. Er zijn er die beweren dat Pruissen's belang medebrengt, Napoleon tegen de Republikeinen, of welk ander Gouvernement ook, te steunen, omdat geene regeering van Frankryk zich zoo gedwee als de overwonnene van Sedan zal onderwerpen aan de voorwaarden, die de overwinnaar zal dicteren. ‘Niemand is beter dan hij geschikt (aldus redeneert men) om de oorlogscontributie intevorderen. Na door Pruissen overwonnen te zijn, is hij de eenige, door de omstandigheden aangewezen persoon, die zich belasten kan met de functien van Pruissen's deurwaarder. Geene andere regeering, geen ander souverein, is als hij geroepen, Frankryk te dwingen tot berusting in den smaad die de eventuele afstand van grondgebied zal medebrengen, dewijl de grief daarvan door hem zelf over dat Rijk gebragt is. Bovendien... bij het handhaven der Napoleontische dynastie, zal zeker gezegde dat tot heden toe eene leugen was, tot waarheid worden gemaakt. Het Keizerryk zal voortaan indedaad de vrede zijn, om de eenvoudige reden dat geen Franschman, na de ondervinding der laatste weken, lust zal gevoelen eenen Napoleon in den oorlog te volgen!’