Multatuli.online

Omstreeks april 1865

Brief van N. Braunius Oeberius aan Multatuli. Dubbel vel postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.)

Heer en Vriend!

Een paar woorden in zake Marie Anderson. - Ge zult gezien hebben, wat ze schrijft in 't laatste Numr vd Dageraad. ‘Multatuli vindt het belagchelijk enz’-

Is dat waâr? Hebt ge dàt gezegd? - Dan is er een fout in 482 uwer Ideën; een fout die een belediging insluit voor de mannen die ge in één adem noemt met Quintilianus.

‘M.A. is een edel meisje’ zegt ge in uwe laatste brief. - Wel nu, een edel meisje liegt niet; en ik kan hare perzoonlijkheid niet geheel scheiden van haar geschrijf, al moge 't dan waar zijn, dat ze niet één is met haar geschrijf. - Ze is zéér délicaat, zegt ge: maar eilieve, hoe vindt ge haar adieu in De Dageraad? - Ik vind het zeer indelicaat; het doet me o.a. denken, aan een onridderlijke ridder, die zijn vijand een slag toebrengt in onberijkbaarheid. [1.] onberijkbaarheid: kennelijke verschrijving. - Als ge goed gezien hebt; als 't waar is, dat haar hart en carracter geen deel hebben aan 't geen ze schrijft; dan verklaar ik, dat ik M A. niet begrijp.- Het moest toch in haar opkomen, de dingen die ze schreef en die afkeuring vonden, ook bij U. - En ik ben volkomen zeker dat ge haar laatste brief in De D. sterker afkeurt, dan al 't vorige. Me dunkt, dat uwe afkeuring, waar van ze kennis droeg, haar tot nadenken moest hebben gebragt. Hoe komt het, dat uwe wenken bij háár, die zéér delicaat is naar ge zegt, zonder uitwerking zijn gebleven? Ik geloof dat ge een scherp opmerker zijt en menschkunde bezit. Hoe rijmt ge M A gedrag, met uwe beschouwing van haar hart en carracter?

En dan zegt ge, dat ik uwe Ideën steel, en dat nog wel bijna woordelijk! Zie MA.-

Ik begrijp er niets van.-

Als ge tijd hebt. Kom me dan eens te hulp als ge wilt!-

Geloof mij intusschen

Uw Vriend

N. Braunius Oeberius

Bolsward

Ik zou zoo gaarne eens vernemen of er kans bestaat op de uitvoering van uw voornemen in zake eene Courant. Wat ik gedaan heb voor uwe zaak is, helaas niets. Ik weet dat maar al te wel. Met woorden en uitboezemingen zijt ge weinig geholpen, maar ik bid U, geloof toch dat ze oprecht zijn.