Lijst van brieven op datum
6 februari 1855
van
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
aan
Pieter Douwes Dekker, M. Douwes Dekker-Abrahamsz
*6 februari 1855
Brief van Tine aan P. Douwes Dekker en mevr. M. Douwes Dekker-Abrahamsz. (afschrift M.M.)
s'Graven Hage 6 Febr. 1855
Waarde Broeder en Zuster!
Gij schrijft mij lieve Zuster! Gijl. zoo verlangend zijt iets van ons te hooren zelfs dat gij niet langer wachten kunt waarom gij mij vriendelijk verzoekt te schrijven. Welnu! Ik wil aan Uw verzoek voldoen, doch ik moet U zeggen dat ik volstrekt Uwe deelneming niet begrijp. Gij zegt ook ‘dat gij U maar niet die Hollandsche kleingeestigheid af kunt wennen, om als broeders en zusters elkaar deelgenooten te maken van elkanders smart of genoegen’. Neen was het werkelijk zóó gemeend, dan was 't geen hollandsche kleingeestigheid dan was 't sublime doch dit zijn phrases en dáárom houd ik het briefschrijven voor nonsense. Ware de geest zóó dan zoude men zich beijveren om elkander een dienst te doen maar niet als men tijdelijk in werkelijke verlegenheid zit hulp weigeren en zeggen ‘met onderling goed vinden zullen wij daar niet in treden. Ik vind (volgens onze ondervinding) de hollandsche harten koud, bar zooals t'klimaat.
O! waren wij op t'oogenblik bij Chinezen of onder Alfoeren (heidenen) dan werden wij geholpen!!
Ik moet bekennen wij werkelijk in groote verlegenheid zijn, erger dan men zich voor kan stellen, maar er is hier geen een Christen mensch die ons helpt, hoewel men overtuigd kan zijn er geen duit bij te verliezen in tegendeel t'zou winst zijn voor diegenen die ons nu dadelijk uit den brand hielp, maar zoo ver gaat de menschlievendheid niet. En zou men dan niet bitter mogen worden?
Mijn Dek die altijd hielp waar hij maar kon, vindt nu overal gesloten harten of tenminsten gesloten beurzen. Gijl. zult nu wel begrijpen wij aan geene hartelijkheid gelooven, t'geen ons wel zeer doet, want onze harten zijn er maar al te zeer toegeneigd om lief te hebben.
Hebt gijl. ons werkelijk lief zoo helpt ons spoedig zoo niet, laten wij ons dan geen hartelijkheid voorwenden die niet bestaat.
O! indien gijl ons nu hielp dan zouden wij innig dankbaar en verheugd zijn, en gijl. zoudt binnen één jaar ook reden tot groote vreugde hebben. Zoo doende zouden wij tot elkanders geluk bijdragen.
Ons lieve Edutje, is beter doch nog teer, die tandenhistorie is nog zeer gevaarlijk!
t'Is een slim kindje. t'Ziet en verstaat alles. Groet uwe Jongens van ons. Wij hebben deze landrotten niet geschreven.
Uwe u liefh.
E.H. Douwes Dekker van Wijnbergen