* 26 juli 1853
Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker. (afschrift M.M.)
Amsterdam, 26 July 1853
Waarde broeder! Ik heb gisteravond van Schipper Klein de bedoelde stukken ontvangen gezamenlijk circa f1300 bedragende, en over weinig dagen zal ik U de naauwkeurige opbrengst mededelen, ofschoon ik gelijk ge weet mij bij de teruggave niet aan dat genoemde cijfer houden zal. Intussen ben ik U zeer dankbaar voor de flinke wijs waarop gij aan mijn verzoek hebt voldaan. Ik kan het er best meê stellen en behoef geen gebruik te maken van Uw fideel aanbod om het geld uit de spaarbank te nemen. Bij den Heer v. Dapperen [1.] v. Dapperen: niet achterhaald. zal ik gaan en aan Hiebink [2.] Hiebink. Hendrik Hiebink (1809-1889), destijds direkteur van het Genootschap voor Nederlandse Zending. schrijven, schoon dit laatst eene moeijelijker zaak is. Reeds te 's Hage [3.] te 's Hage: oorspr. stond er te Rottd. heb ik H. gesproken, en ik moest uiterst voorzigtig wezen in mijne gezegden omtrent Roskotte [4.] Roskotte: B.N.J. Roskot, onderwijzer en ouderling der Hollandse gemeente op Amboina., want hoezeer ik met velen eens ben dat R. een gemeen schagcheraar is heb ik hiervoor geene bewijzen genoeg die het aankleven van Hanegraat [5.] Hanegraat: ds Thomas C.M. Hanegraat (1822-1868), predikant op Amboina tot 1854.'s hartstogtelijken vijandschap kunnen wettigen. Op Hanegraat zelve zijn vele aanmerkingen. Hij is een wonderlijk sujet die elke zaak welke hij voorstaat schade doet, door zijne plompheid, zijne drift, zijn gebrek aan tact etc. Als gij een brief van Hanegraat in handen gehad hebt zal U uit zijne wijze van schrijven reeds een en ander gebleken zijn. Van alle zendelingen op Menado (ik geloof 10) kan niemand iets dan goed zeggen. Zij leven onzer gelijk, zijn matig, zachtmoedig en maatschappelijk braaf. Op niemand hunner kleeft de minste vlek. Het eenige zou wezen dat zij het genootschap (en dit het Hollandsche publiek) in den waan brengen of laten dat ze tant soit peu [6.] tant soit peu: een tikje (fr.) martelaars zijn. Dit is onjuist. Zij leiden een kalm, gezellig, onbezorgd leven, en wat hunne materiële fouten aangaat prefereer ik die boven elk hoog of laag ambt in Indië. Zij hebben goede woningen, goede spijs, goede kleeding, goede meubelen - enfin alles geheel confortable. Hierop maakt Riedel [7.] Riedel: J.F. Riedel, zendeling te Tondano. eene uitzondering. Deze schijnt werkelijk het wereldsche te minachten want hij geeft met eene soort van geestdrijverij alles weg wat niet strikt nodig is voor zijn onderhoud. Hij alleen leeft niet lekker, - bij hem alleen zoude iemand die gesteld was op stoffelijk genot niet gaarne logeren. Maar hieruit volgt nog niet dat de anderen weelde hebben. Dat niet, - maar alles is bij hen goed, volslagen en onbekrompen, iets waarin ik noch iemand eene misdaad vindt. Ik kom alleen op tegen de geusurpeerde renommée van martelarij. Die bestaat niet. In weêrwil van de (misschien wel wat geaffecteerde) patriarchale eenvoudigheid van Riedel is hij, hoewel achtenswaardig - niet het meest geacht, omdat hij stijfzinnig en koppig is - zoo iets puriteinser. Van allen moet elk eerlijk mensch eene goede getuigenis geven als burgers, echtgenooten, vaders, enz. Sommigen hunner zouden zelfs geloof ik als predikant hier in Holland zeer voldoen, bijv: Linemann [8.] Linemann: Fokke H. Linemann (1815-1853), waarnemend predikant in Menado sinds 1847., een door en door braaf en kundig man. Ook Ulfers [9.] Ulfers: S. Ulfers, zendeling en onderwijzer op de Molukken. houd ik voor zeer bekwaam. Wilken [10.] Wilken: N.P. Wilken, zendeling in Tonohon. schijnt mij eenigszins stijf in idées, maar rond en braaf. Van Cappelle [11.] Van Capelle: S. van der Velde van Cappelle, zendeling in Amoerang. en Graafland [12.] Graafland: N. Graafland (geb. 1827), zendeling en leraar in de Minahassa. hebben een gans air académique (iets waarvan ik niet houd, en wat een gevolg is van hunne quasi studies te Rotterdam) maar meenen het geloof ik goed. Bossert [13.] Bossert: R. Bossert (geb. 1815), sedert 1848 zendeling in de Minahassa, later op Amboina. is geloof ik niet zeer ontwikkeld, en intellectueel zeker de minste der broederen, doch ook hij meent het goed. Schwartz [14.] Schwartz: J.G. Schwartz, zendeling te Langoang. is dweeperig maar vurig opregt en werkzaam. Hij praat soms 3 keer daags op verschillende plaatsen die vrij ver van een liggen. 't Is waar hij rijdt graag en goed.
Bij dit alles moet men in het oog houden, dat ik van de menschen spreek, niet van de zendelingen of het zendelingswerk. Doch ik begrijp dat mijn opinie daar over hier niet te pas komt.
Nu heb ik Roscott op Ambon niet lang - hoewel in nauwere aanraking - gekend en zoude het niet wagen daarop alleen een oordeel over hem te vellen, wanneer niet juist vele dingen uit de verte beter dan van nabij waren waar te nemen. De opinie over Roscott in de Molukken is over het algemeen ongunstig. Men houdt hem voor een huichelaar die zijne betrekking geheel dienstbaar maakt aan zijne geldgierigheid. Ook ik geloof dit, en schoon het moeijelijk te bewijzen valt, is het toch opmerkelijk dat hij een vermogend man geworden is. Dit is zeker.
Ik zal aan Hiebink schrijven, schoon ik huiverig ben mijn gevoelen in de schaal der overweging van het GNZ [15.] GNZ: Genootschap voor Nederlandse Zending. te werpen.
Ik dank u voor de toezending der beide boeken (Hoekstra [16.] Hoekstra: Sjoerd Hoekstra, schrijver van o.m. Het evangelie en Korte Schets der Christelijke Leer. en Dr. Allebé [17.] Allebé. Dr. G.A.N. Allebé, schrijver van o.m. Ontwikkeling van het kind naar lichaam en geest (1848); de ‘dokter Spock’ van de 2de helft der vorige eeuw.). Het laatste had ik reeds en Hoekstra zal ik met aandacht lezen, schoon ik vrees, ik vrees... maar ik wil niet te gaauw oordeelen. Tot nog toe heeft elke lectuur van dien aard eene geheel andere werking op mij gehad dan de schrijver beoogde. Ik zal U mijne impressie meedeelen.
Voor heden adieu, groet Mietje en de jongens ook van Eef.
Uw liefh. broeder
Ed.