* 25 augustus 1887
Brief van Edu aan Sietske Abrahamsz. Het Franse origineel is door Sietske gekopieerd en, op één passage na, onachterhaalbaar. De vertaling van het geheel is van J. Kortenhorst. (Sic jrg. 5, nr. 1, blz. 65-74; fotokopie M.M.)
Het is alweer 21 jaar geleden dat wij elkaar voor het laatst gezien hebben. Hoe kan ik je zeggen wat er door mij heen ging bij het lezen en herlezen van je fijne brief. Het leek mij of ik weer terug was in het verleden en weer het kleine jongetje was geworden, jouw leerling bij de heer Koning [1.] de heer Koning: David Koning (1820-1876), muziekleraar te Amsterdam. Edu was bij hem ondergebracht in de jaren 1865 en 1866; tegelijkertijd was Sietske daar in huis als gouvernante.; alle herinneringen, zelfs de kleinste uit die tijd, kwamen mij weer voor de geest.
Ja, inderdaad, toen ik 8 jaar geleden in Amsterdam was (en ik ben er slechts kort geweest) heb ik moeite gedaan om jouw adres en dat van Theo [2.] Theo: Theo Abrahamsz (1848-1911), de zes jaar jongere broer van Sietske, die het volgende jaar Eduard Douwes Dekker (Multatuli) Eene Ziektegeschiedenis zou publiceren. te achterhalen. Het is mij niet gelukt iets over jou te horen; en twee dagen voor mijn vertrek naar Italië vernam ik van een student in de medicijnen die, net als ik, de Dr J. v.d. Hoevenkliniek van het burgerziekenhuis van Rotterdam bezocht, dat Theo in Utrecht was. Ik ben meteen naar Utrecht gegaan. Vergeefse moeite. Theo was er niet meer. In Amsterdam ben ik een paar keer naar de Gelderschekade, [3.] Gelderschekade: het huisadres van de familie Abrahamsz; de vader van Sietske was dus Edu's Oom Kees. het huis van mijn oom geweest. Dáár hoorde ik dat hij en zijn vrouw overleden waren. Ik ben ook nog naar het huis van Mevrouw Koning geweest maar men kon mij haar nieuwe adres niet zeggen.
Ik heb er anderzijds ook niet op aangedrongen omdat ik niet wist of ik haar mocht bezoeken. Om goed te begrijpen welke reden mij ervan weerhield een bezoek te brengen aan deze vrouw, waaraan ik de meest dierbare en dankbare herinnering bewaar, is het noodzakelijk dat je weet dat ik absoluut onkundig was van wat zich tussen mijn arme vader en de heer en mevrouw Koning had afgespeeld ná ons vertrek naar Italië. En aangezien ik niet wist of Dek ruzie had gehad met de heer Koning (want, helaas, maakte Dek ruzie met iedereen, zelfs met zijn eigen kinderen), heb ik mij zeer terughoudend opgesteld. Deze zelfde omzichtigheid heb ik menigmaal in acht moeten nemen jegens andere personen - enz. enz.
Wat mijzelf betreft, stel je voor dat ik pas twee weken geleden heb gehoord dat mijn arme Dek is overleden. Ik kan je niet zeggen hoe diep ik door deze slag getroffen ben. Hoewel ik daarvóór al alleen was, heeft dit overlijden mij nog eenzamer gemaakt.
Oh, als je eens wist hoe triest het is om je zo alleen te voelen, helemaal alleen zelfs temidden van vrienden en kennissen! Van tijd tot tijd hoorde ik via anderen nog wel eens wat van hem. Ik schreef hem al lang niet meer. Wat voor zin had het hem te schrijven en nooit antwoord te krijgen, terwijl hij steeds die Mimi naast zich had die alles deed om onrust te stoken tussen hem en de kinderen van zijn eerste vrouw? Zij was de oorzaak van alle ellende die mijn arme moeder zo wreed heeft getroffen en die het leven van haar twee kinderen zo bitter en triest heeft gemaakt. Echt, zij heeft niets nagelaten, noch lasterpraat noch geroddel, om mijn zuster en mij ongelukkig te maken en om het in de ogen van mijn vader - en vooral van de mensen die bij hem thuis kwamen - te doen voorkomen alsof ik een nietsnut, een imbeciel, een harteloze kwajongen was. Gelukkig heb ik mij niets te verwijten; ik heb nooit iets kwaads gedaan en als men mij blijkbaar streng beoordeelt naar aanleiding van de breuk met mijn vader, zou men, om eerlijk te zijn en alvorens een oordeel over mij uit te spreken, alle omstandigheden moeten kennen die aan de feiten vooraf zijn gegaan en die mij absoluut hebben gedwongen te handelen zoals ik heb gedaan. Ja, ik heb zijdelings het overlijden van Dek vernomen. Dat is treurig, bitter treurig!
Je vraagt mij je te vertellen wat er na ons vertrek naar Italië tussen Dek en mijn moeder is voorgevallen. Oh, mijn God, dat is een heel lang en pijnlijk verhaal. Het is de geschiedenis als van een zich voortslepende brief(wisseling) tussen het hart van een martelaresse, geheel toegewijd aan het geluk van anderen dat, als 't ware, bittere troost zocht in opoffering, en een egoïstische vrouw die het hele leven van een man aan zich wist te binden en naar haar wil te buigen, een man met zo'n goed en gevoelig karakter doch heel zwak onder het juk van deze verderfelijke vrouwelijke invloed. Arme, arme Dek!
Wat onze wederwaardigheden betreft, ziehier in het kort hoe het ons verging: ‘nauwelijks in Italië aangekomen, in 1866, zond men mij naar school, waar ik twee jaar bleef; in die tijd was mijn arme moeder verwoed en moedig bezig met lesgeven om iets te verdienen en wij leefden geholpen door de heer Potgieter [4.] Potgieter: Everhardus J. Potgieter ( 1808-1875), Nederlands literator, maakte jarenlang geld over aan Tine, ook wel in samenwerking met een klein comité waarin Van Vloten participeerde (zie noot 10). en ook, geloof ik, door de heer van Vloten. Toen haalde mijn vader, tegen de raadgevingen van al onze vrienden in, mijn moeder over om naar Holland en bij hem terug te komen. De enige voorwaarde die zij stelde was om niet met Mimi samen te wonen. Dat beloofde mijn vader natuurlijk. Wij kwamen naar Den Haag en leefden een jaar lang, een werkelijk verschrikkelijk jaar, in een ménage à trois. Mimi had niet losgelaten. Dat was een ware hel van een huishouden. De jaloerse scènes van Mimi waren aan de orde van de dag en des te heftiger en pijnlijker omdat Mimi het huis had ingericht en de huishouding op poten had gezet en draaiende hield met haar geld, met het geld dat zij had geërfd van een van haar ooms. Niemand kon zich om mijn opvoeding bekommeren. Zodra er een moment van wapenstilstand was, speelden we allemaal, zelfs Nonnie, roulette want Dek meende een nieuwe methode gevonden te hebben om bij de Bank van Wiesbaden of van Homburg te winnen. Ik was de croupier! Oh, als je eens wist wat een routine ik had opgedaan, want met mijn vader moest je goed je ogen openhouden en alle aandacht aan het spel schenken om je niet te vergissen, én goed gehumeurd zijn. In die tijd heb ik ook geleerd geestig te zijn om mijn vader te amuseren en woordspelingen te bedenken. Wij speelden de hele dag en 's avonds van 7 uur tot middernacht. Dat duurde telkens een of twee weken en dan, naar aanleiding van een wissewasje, een bagatel, een oogopslag, begonnen de scènes weer.
De scheldwoorden vlogen als raketten door de lucht en deze walgelijke tonelen, die mijn zuster en ik stilzwijgend bijwoonden met een brok in de keel als we onze arme moeder zagen huilen, werden nog verergerd door een ander nog ergere ellende, die van geldgebrek.
Oh wat een hard leven hebben wij daar geleid en als het publiek, dat de ‘Millioenen Studiën’ leest, eens wist hoeveel tranen dit boek ons gekost heeft! Maar dit leven kon niet zo voortduren! Toen vatte ik het plan op om eruit te komen, een plan voor onze bevrijding, arglistig zo je wilt, maar dat moest slagen en dat inderdaad een briljant succes had. Ik dacht bij mijzelf: ‘Als Dek nú wint, denkt hij vast en zeker dat hij de manier gevonden heeft om bij de Bank te winnen. En als hij daar zeker van is zal hij, zoals hij al eerder van plan was, met Mimi weggaan om zijn geluk aan de oevers van de Rijn te beproeven. We moeten hem dus laten winnen’.
De langdurige ervaring die ik als croupier had opgedaan, gaf mij het voordeel dat ik van elk getal de rode of zwarte kleur wist. Telkens als ik dacht dat het nodig was maakte ik daar gebruik van om niet het uitkomende getal maar een willekeurig nummer af te roepen, waardoor de inzet van mijn vader won. Na anderhalve maand listig manoeuvreren waar niemand erg in had, (ik was te gewiekst om me te laten betrappen) verklaarde mijn vader dat hij zeker was van zijn zaak. Gelukkig had hij wat geld. Hij en Mimi vertrokken. Meteen heb ik mijn moeder gezegd dat wij van de gelegenheid gebruik moesten maken om ervandoor te gaan. Zij was erg besluiteloos omdat zij mijn vader geen verdriet wilde doen; hij had zich al zo menigmaal verzet tegen elke gedachte over een terugkeer naar Italië. Na eindeloze betogen gaf zij zich gewonnen en schreef zij erover aan Mevrouw Omboni [5.] Mevrouw Omboni: Stephanie Omboni-Etzerodt (1837-1917), vriendin van Tine in Brussel en later in Italië. om geld te vragen voor de reis. Ik vreesde echter dat het wachten op een gunstig antwoord te lang zou duren en het slagen van onze onderneming in gevaar zou brengen. Ik besloot er een eind aan te maken en, buiten mijn moeder om, heb ik er vurig met Hotz [6.] Hotz: Jacques Hotz (1834-1875), Haags industrieel, bevriend met Multatuli en de zijnen sinds maart 1863. over gesproken. Hij heeft mij met een warm hart ontvangen, begreep onze onhoudbare situatie en gaf mij f250,-.
Wat was ik die dag gelukkig. Bij het zien van dit onverwachte bedrag, viel mijn moeder bijna om van verbazing. Ik overwon haar laatste scrupules en de volgende dag gingen we pijlsnel naar Italië. Later hoorde mijn vader hoe groot mijn aandeel in deze geschiedenis was. Hij heeft het mij nooit vergeven en als hij er met zijn vrienden over sprak, was het om mij af te schilderen als een harteloze ontaarde zoon die zijn vader verraadt en die naar het buitenland vlucht om de welstand te zoeken die hij, Dek, ons na zoveel moeite, bij hem thuis had kunnen bieden. Hier volgt nog een anecdote van onze reis. Wij hadden de boot over de Rijn genomen om naar Mannheim te gaan. In Mainz aangekomen, waar mijn vader juist was, wilde zij absoluut naar Dek om hem te spreken en te overtuigen van de kans voor ons vertrek uit Den Haag. Daar ik mijn moeder er niet van kon overtuigen dat zij op het punt stond een misstap te begaan heb ik haar ondanks haar tegenwerpingen, in een cabine opgesloten.
Zij kreeg haar vrijheid weer terug toen de boot alweer ver van Mainz af was. Later, als zij aan deze scène terugdacht, lachte zij erom en zei ze tegen mij: ‘Gij Edu, je hebt me toen flink geholpen’. Maar tóén, terwijl zij opgesloten zat en zelfs daarná, was ze boos op mij. Arme beste, lieve moeder!
In Italië aangekomen, werd ik geplaatst bij een handelshuis waar ik wat verdiende. Enkele maanden later kreeg ik een betere baan bij een bankier met een salaris van 160 Frs per maand. Dat was in Venetië. Ik liet mijn moeder en mijn zuster, die in Padua zaten, overkomen. We zetten een normale huishouding op en mijn lieve Maman en Nonnie noemden mij: ‘het hoofd van het gezin’. We waren gelukkig en onbezorgd en dit heeft twee jaar en een paar maanden geduurd, tot in september 1873.
Toen begon de narigheid weer. Mijn arme moeder stierf [7.] moeder stierf: Tine was 55 jaar toen zij op 13 september 1874 in Venetië overleed.. M'n hart huilt nu nog bij het oproepen van al die dierbare en droevige herinneringen. Mijn zuster die aan de Kunstacademie in Venetië studeerde, woonde bij een vriendin van mijn moeder, de markiezin Paolucci, en zette daar haar studie voort. Ik was alleen achter gebleven. Ik probeerde naar Padua te gaan om de lessen aan de medische faculteit te volgen, want ik heb altijd gehoopt de docterstitel te mogen halen. Helaas! Ik had te weinig hulp en moest helemaal alleen vechten tegen alle moeilijkheden.
Later heb ik het echter geprobeerd en de handel vaarwel gezegd. Ik heb toen een heel zware tijd gehad. Om te leven heb ik wat journalistiek gedaan, ik ben kroniekschrijver geweest voor een krant in Padua, onderwijzer-vertaler en ik weet niet wat nog meer, het is me zelfs overkomen om voor het theater te schrijven en één van mijn stukken, ‘Un sogno’ (een droom) had zo'n succes dat het vandaag de dag nog gespeeld wordt. Je had mij dus kunnen zien, lieve nicht, de eerste keer dat ik werd toegejuicht en dat het publiek mij voor het voetlicht riep! Toen ik opkwam dacht ik aan mijn overleden moeder, als zij daar had kunnen zijn in de schouwburg, wat zou zij gelukkig geweest zijn. Ik maakte snelle vorderingen met mijn studie, ik ging over en mijn leraren protegeerden mij. Mijn leven was een echt zigeunerbestaan dat mijn lichaam en mijn ziel teveel vermoeide. Ik ben nooit gelukkig geweest. Later, nadat ik bij mijn vader in Duitsland was geweest, (waar ik absoluut niet kon blijven vanwege de voortdurende scènes) [8.] scènes in Duitsland: vgl V.W. XVIII, blz. 613 e.v. ben ik naar Holland gegaan hopende dat ik mij daar kon voorbereiden voor het Arts-examen (Staatsexamen). Mijn vader had mij beloofd dat hij mij elke maand iets zou sturen om van te leven. Arme Dek, het was niet zijn schuld dat er zo vaak geen geld was.
Een vriend van mijn vader beloofde mij toen dat hij mij in dienst zou nemen [9.] vriend van mijn vader: Johannes van der Hoeven (1851-1882), boek- en kunsthandelaar te Rotterdam. Edu heeft voor hem gewerkt in het Museum van Plastische Leermiddelen, en hem waarschijnlijk financieel benadeeld.. Ik werkte daar maar ik kon nooit mijn salaris krijgen omdat de zaken slecht gingen. Ik had genoeg van alles en ging terug naar Italië en hier ben ik dan, leraar met een staatsdiploma aan een technische school (Burgerschool). Ik leef triest en afgezonderd en ik zou weer terugwillen naar Holland, maar ik ken er niemand die mij zou kunnen helpen om een of andere baan te vinden. En zo is het dan! Ik zou temeer terug willen naar Holland omdat ik er een soort biografie van mijn arme moeder zou willen schrijven en laten uitgeven. Maar hoe moet ik dat aanpakken?
Wat mijn zuster betreft, die is schilderes geworden, een echte artieste. Zij is getrouwd met een leraar (doctor) van het Lyceum in Milaan. Die man is een weerzinwekkend iets. Stel je voor dat Nonnie onder zijn invloed R.K. is geworden. Ja, niets minder dan dat. 's Zondags gaat zij naar de mis, er hangt een rozenkrans naast haar bed met een grote Christus en een wijwaterbakje enz. enz. Arme lieve Nonnie, daarbij is zij heel goedig, heel lief en als zij niet door haar man op het verkeerde spoor gebracht was, zou zij een artieste van groot talent geworden zijn want zij tekent en schildert prachtig. Lieve Nonnie, ik houd zo van haar en hoe meer ik van haar houd, hoe kwader ik me maak op die botterik van een man van haar, “een ware droogstoppel”, zeer fatsoenlijk, maar droog, och zoo droog als een kurk’.
Wel, lieve Sietske, het spijt me dat ik je zo lang heb bezig gehouden. Maar het heeft mij zo goed gedaan even te hebben kunnen praten met een oude vriendin uit de kinderjaren.
Van morgen, bij het overlezen van je brief, heb ik gemerkt dat ik gisterenavond ongewild heb vergeten verschillende van je vragen te beantwoorden en aangezien ik niet de indruk wil wekken dat ik ze expres heb verzwegen, haast ik mij je nog een paar woordjes te sturen om je op de hoogte te brengen van wat je wilde weten. Van Vloten Prof. J [10.] Van Vloten: Johannes van Vloten (1818-1883); aanvankelijk bevriend met, later fel bestrijder van Multatuli; al overleden toen Edu hem schreef.. Ik heb deze heer nooit gezien en ook nooit gesproken! Wél heb ik hem een keer geschreven en om de volgende reden: men had mij, lang geleden al, gezegd dat Dek aan zijn mémoires werkte, dat wil zeggen een soort biografie. Toen vatte ik het plan om mijnerzijds te beginnen aan een soort biografie van mijn arme lieve moeder: want ik vreesde dat Dek in zijn geschrift de werkelijkheid van een heleboel dingen verkeerd zou weer-geven. Niet dat ik geloof dat mijn vader in staat zou zijn de werkelijkheid tegen beter weten in te hebben verdraaid, oh nee; maar zijn artiesten - en schrijversnatuur, die intellectuele overgevoeligheid die de begaafdheid opwekt of die vice versa de begaafdheid voortbrengt, heeft altijd een zeer uitgesproken neiging om de gevoelens en de feiten van anderen op een zeer subjectieve wijze weer te geven, hetgeen niet de beste manier is om bij de waarheid te blijven. Ik had mezelf aan het werk gezet. Ik voelde de behoefte om de nagedachtenis van mijn arme Maman te verdedigen. Op een bepaald punt van het werk voelde ik dat ik meer gedetailleerde inlichtingen miste over de gebeurtenissen die aan ons vertrek uit Amsterdam vooraf waren gegaan.
Ik schreef aan de heer van Vloten, hem mijn plan uitleggend, en ik vroeg hem mij enkele inlichtingen te geven over wat er tussen hem, mijn moeder en de heer Potgieter was voorgevallen. Op mijn brief heb ik nooit antwoord gekregen. En daar bleef ik steken. Dat is alles. Ik weet absoluut niet wat er is gebeurd vóór of ná ons vertrek. Wat de beschuldiging van Dek betreft, dat de heer van Vloten of anderen invloed op onze scheiding zouden hebben uitgeoefend, mijn God, je moet wel blind zijn voor de ware redenen om een dergelijke beschuldiging te uiten. Oh, als men eens precies wist wat mijn moeder, mijn zuster en mij heeft belet om bij Dek te blijven, dan zou men zulke lasteringen niet bedenken en dan zou men meer medelijden hebben denkend aan hoe mijn arme moeder geleden heeft. De begaafdheid en de aard zelf van mijn beste vader die hem een eminente plaats temidden van zijn tijdgenoten bezorgden stonden hem niet toe, ook niet in het minst, zich te schikken naar de burgerlijke eisen en de eenvoudige plichten van een normaal huishouden. Bij hem overheersten in het dagelijks banale onderhoud van een gezin, uitsluitend zíjn wil, zíjn leed, zíjn vreugden en zíjn zorgen de gevoelens, de genegenheid, de deugden en zelfs de slechte eigenschappen van zijn omgeving. In alles werd hij in beslag genomen door zichzelf. Om gelukkig en in vrede te leven met iemand als mijn vader, moesten wij, vóór alles, aan zíjn gevoelens onze eigen opwellingen opofferen, onze eigen opvattingen laten varen, om blindelings de zijne aan te nemen en toe te juichen en, als het ware, onze ziel, onze geest, onze persoonlijkheid zelf te vormen in de smeltkroes van zijn aard en naar de mal van zijn begaafdheid waar hij zulke bewonderenswaardige meesterwerken uit wist te putten. En dan had mijn vader misschien gelukkig geleefd want zijn eerste vrouw heeft getoond tot welke hoogte toewijding, opofferingsgezindheid en de kracht van zelfverloochening kan reiken. Maar dit alles gaat onvermijdelijk mis als er een nieuwe liefde een rol gaat spelen die de martelares alle troost ontneemt en die langzaam wegkwijnt als zoenoffer aan degeen die zij bemint. Oh, mijn God, wat zijn ze stom, zij die denken dat een mijnheer die en die of wie dan ook ons kon overhalen om naar Italië te gaan en daar te blijven. Nee, nee. Wij zouden ook gelukkig geweest zijn een huis te hebben, een tehuis, een toevluchtsoord en ín ons die eenvoudige en warme gevoelens van een echt gezin te voelen ontluiken en groeien, die gevoelens, die je van het leven doen houden en het tooien met de mooiste sierselen. Hoe sterk voelen wij nu, bij de dood die onze vader en onze moeder van ons wegnam, onze nutteloosheid voor anderen en wat voelen wij ons moe van onszelf. Helaas, wij, kinderen zullen nooit dát hebben wat het bestaan van onze vader zo mooi en luisterrijk maakte zelfs in tijden van tegenspoed en wij hebben zelfs niet meer dát wat het gemis van het ouderlijk huis in onze harten heeft gedoofd en dat ons had laten leven. Het verleden is vol tranen en de toekomst beangstigt ons.
Mijn tante v. Heekeren v. Waliën? Toen ik niet meer bij Dek kon blijven, steunde ik op mijn familie om te trachten een behoorlijke functie te vinden en in Holland te kunnen blijven of naar Indië te gaan. Mijn tante heeft mij heel hartelijk ontvangen en door bemiddeling van Mr. Du Ry van Beest Holle [11.] van Beest Holle: Gerard du Rij van Beest Holle kwam met Edu in kontakt, toen deze, enkele huizen bij de familie Holle vandaan, introk bij zijn tante Van Heeckeren tot Waliën, een zuster van Tine. Als oud-resident kende hij Multatuli uit Indië., oud resident van Borneo [12.] Bornéo: hier begint de bewaard gebleven slotpassage in het Frans van Edu's brief; zie hieronder., die ik altijd erg dankbaar zal zijn voor alles wat hij voor mij heeft gedaan of willen doen, kon ik mij voorbereiden om in Leiden de colleges te volgen voor een juridische carrière in Indië. Maar helaas! Mijn vader haalde mij bij hen weg met het voorwendsel dat mijn weldoeners zijn vijanden waren, en zo zat ik weer zonder middelen van bestaan.
Pleegkind. Dit is een idee van Mimi. Daar zij haar gevoel van moederliefde niet op natuurlijke wijze kwijt kon, richtte zij het op dit kind.
Welnu, wat dat betreft kon het geen kwaad. Het was een speel-goedje voor het hart van een vrouw en van een echtgenote. Maar wat mij veel verdriet heeft gedaan is dat er, om deze indringer acceptabel te maken in de ogen van anderen, flink moest worden afgegeven op mij en mijn zuster, maar vooral op mij. En dat heeft zij dapper gedaan, dat lieve mens, en ze doet het nog steeds, het zij zo.
Zo is mijn lot. Gelukkig heb ik een gerust geweten.
De bewaard gebleven passage in het Frans:
Bornéo-auquel je serai toujours très reconnaissant pour tout ce qu'il a fait et voulu faire pour moi - j'ai pu me préparer pour suivre les cours à Leyden pour la carrière judiciaire aux Indes. Mais hélas! mon père m'arracha à eux sous prétexte que mes bienfaiteurs étaient ses ennemis, et je me trouvai de nouveau sans ressources.
Pleegkind. Ceci a été une idée de Mimi. Le sentiment de la maternité ne pouvant avoir un débouché naturel, se porta sur cet enfant. Eh bien, quant à ceci il n'y a rien de mal. C'était un joujou pour un coeur de femme et d'épouse. Mais ce qui m'a beaucoup affligé, c'est que pour rendre plus acceptable aux yeux des gens cet intrus, il fallut taper fort sur moi et sur ma soeur, mais surtout sur moi. Et c'est ce qu'elle a vaillamment fait, la chère femme, et c'est ce qu'elle fait encore, soit. Tel est mon destin. Par bonheur que j'ai la conscience tranquille.