3 juni 1887
Brief van F.P.J. Was aan Mimi. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Oosterland, den 3 Juni 1887.
Mevrouw!
Onlangs ontving ik in de beste orde de merkwaardige blaadjes, door UEd gevonden op de schrijftafel van onzen geliefden overledene. Het is my niet mogelyk U te schryven hoe aangenaam U mij daarmede verrast hebt! Hoe hoog ik ook den onversaagden Waarheidszoeker, den diep gevoelenden poeet, den verheven eenvoudige, vereerd heb, nooit heb ik kunnen denken dat zyne nagelaten betrekkingen my daarvoor zulk een bewys van erkentelykheid zouden toeschikken. Ontvang daarvoor myn hartelyken dank; - de kostelyke blaadjes zullen door my als een schat bewaard worden.
Wat heeft er wel omgegaan in die gevoelige ziel, toen hy, gevoelende dat zyne krachten verminderden en zyn werkkracht afnam, een oog sloeg op zyn eigen levenstoestand! - De wereld, die de persoonlykheid slechts erkent uit dat samenstel van vleesch en been dat men lyf noemt, kon wezenlyk en geredelyk zyn stilzwygen der laatste jaren toeschryven, zoo niet aan luiheid (die zou ik er wel afgelaten willen hebben; want zelfs zyn ergste tegenstander kon hem niet lui noemen), dan toch aan pedanterie, ziekelykheid en ouderdom. Maar volgens zyne gewone, verhevene opvatting slaat hy eenvoudig zyn lyf over en laat Fancy spreken over of als de rest zyner persoonlykheid. De gedachte is weer keurig, even als in zyne Minnebrieven; maar wat maakt het toch weer de lezing van die blaadjes moeilyk of liever onmogelyk, als men dat over 't hoofd ziet of niet vat. Eergisteren nog ondervond ik dat. Ik had de blaadjes ter lezing gegeven aan een myner vrienden die volstrekt geen intelligentie kan ontzegd worden. Hy zeide: ‘ik begryp er niets van.’ Eerst toen ik hem indachtig had gemaakt dat Fancy's mama, de natuur was, en logos de rede, en dat deze twee één zyn, toen begreep hy dat Fancy in haren eersten brief reeds de ‘onbekenden’ geheel geantwoord had.
De man heeft ons veel te denken, te gevoelen en vooral te doen gegeven. Zyne nalatenschap maakt ons het leven wel genotryker maar volstrekt niet gemakkelyker!
Ontvang bij dezen Mevrouw! de betuiging myner hooge waardeering. De vrouw die den moed had de echtgenoot te worden van een man als de uwe was, van den man die aan de vrouw zulke hooge eischen stelde, moet zeker op verre na geen alledaagsch mensch zyn. Dat gy erkentelyk zyt voor den eerbied dien men uwen overledene betoont, hebt gy my bewezen.
Het drukken der blaadjes voor de vereerders van uwen man heeft u zeker tot uitgaven genoopt. Ik gevoel my verplicht U die te helpen vergoeden. Derhalve sluit ik hierin een muntbiljet groot f10.-. Indien UEd my een oude courant of zoo iets uit Nieder Ingelheim toezendt, dan zal ik die aanmerken als een bewys der goede ontvangst van dezen.
Nogmaals hartelyk dank! - en my aanbevelende heb ik de eer te zyn
UEdwdienaar
Was
Was, geneeskundige
te Oosterland (Zeeland)