Multatuli.online

9 maart 1887

Brief van Mimi aan P.H. Ritter. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.)

N. Ing. 9 Maart. 1887.

Waarde Heer! Dank voor uw stuk in E.H. [1.] E.H.: Eigen Haard; zie bij 5 maart 1887. Ja, ik geloof waarlyk dat het Dek lief zou geweest zyn. Het wyst juist op die kant in zyn werken, die hem het bitterst aandeed miskend te zien, op de hooge heilige ernst in hem. Ge hebt de vraag gesteld naar zyne beginselen, en my dunkt in hoofdzaak goed beantwoord (ik meen dat er iets aan ontbreekt, maar ben nog te gejaagd om goed zeker van mezelf te zyn. Zoo ik er by blyf, wil ik U later myn opmerking wel meedeelen) het is beknopt en doordacht ik was er bly mee, ook niet kwetsend en banaal als veel anders dat ik dezer dagen las.

Wat ge hier bespreekt geldt voor alles den wysgeer in hem. O, ik weet het wel, alles is in alles, en hy was één, maar toch het licht valt hier vooral op deze zyde, en dit was een zyde die hem zeer ter harte ging, en die U schoon doet uitkomen.

Wat nu betreft hem te ‘beschryven’ in Mannen v.B.? [2.] Mannen v. B.: Mannen van beteekenis in onze dagen. Levensschetsen en portretten, naam van een reeks biografische schetsen, in 1870 opgezet door A.C. Kruseman, voortgezet door Tjeenk Willink. Uiteindelijk werd de schets geschreven door H. de Veer. Ik weet waarlyk niet! Zoo'n redactie wil by zulk 'n - gelegenheid groote Goden! zoo'n stuk hebben. Van U weet ik ten minste dat ge hem liefhebt, daarom zou ik zeggen: doe het, ja! - Maar van de andere zyde, of ik geloof dat U het kunt? neen! [3.] Ritter was door deze afwijzing blijkbaar onaangenaam getroffen. Vgl. brief Mimi van 13 juli 1887. Het komt me ook zoo onbereikbaar voor het goed te doen - en U heeft hem weinig persoonlijk gekend. Dit blykt ook uit uw gezegde in E.H.: ‘nooit heeft hy iemand ter wereld droog of uit de hoogte kunnen behandelen’. Wie hem het best zou kunnen beschryven weet ik niet. Vosmaer misschien, maar ook niet in alles. Herinnert ge U dat hy zich zelf heeft beschreven in den Havelaar? En zóó juist en waar!

Of geldt het de beschryving van zyn leven? Toen Huet dit wilde doen in 85 in ‘Hedend. letterkundigen’ schreef de uitgever er dek over, waarop deze antwoordde dat hy niemand het recht toe kende zyn leven te beschryven, daar niemand er de gegevens toe had. ‘maar, zei hy, die doen er misschien niet toe, want het publiek kan alles slikken’. Nu zooals U weet, zou die beschryving op niets met al zyn neergekomen, als Huet niet op onverklaarbare wyze in het bezit was geraakt van papieren die aan dek ontstolen zyn, stukken die Huet daar boutweg, ofschoon ten onrechte Multatuli's Dagboek noemt, die hy daar uitgeeft, en die belangryk genoeg bleken om de uitgave te dragen. De rest was leeg en onjuist. - Wat my aangaat wil ik u natuurlyk gaarne eenige inlichtingen geven, als het niet al te omslachtig is. Deze brief te schryven, valt me nu reeds zwaar. En al neem ik my voor alles wat ik van Dek weet te rangschikken en te verzamelen, dit is een lang werk, en ik zou dat ook niet graag geven voor dit doel, daar het my als een zeer twyfelachtige eer voor dek voorkomt tusschen al die andere ‘mannen van beteekenis’ te staan.

Wat ons betreft - Woutje en my, ik zal wel nr Holland komen; ons huis hier zal ik moeten verkoopen om veel redenen. ik zie er zeer tegen op. hier spreekt alles van hèm - en toch is er haast en is 't de vraag of het lukt nog bovendien - maar alle andere is niets by dat eene onherstelbare.

Vaarwel beste Heer. De hartelyke groeten aan Mevrouw.

Uw toegenegen

M Douwes Dekker Schepel.