7 maart 1887
Brief van P.H. Ritter aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
U, 7 Maart 1887.
beant 9″ [1.] beant 9″: aantekening van Mimi.
Ontvang, waarde Mevrouw! onzen dank voor Uw heerlyk schrijven. We hebben innige deelneming in Uw droefheid en bewonderen den moed en de wilskracht, waarmede Ge onzen ontslapen Vriend tot den einde hebt bijgestaan.-
Hierbij mijn stuk in Eigen Haard. Och, het was bestemd om te dienen als verjaarsgeschenk. En nu - Den 2 Maart zijt Ge geen oogenblik uit onze gedachten geweest.-
Ik geloof dat Dek tevreden zou geweest zijn als hij mijn stuk over hem gelezen had. Ik heb alles vermeden wat zweemt naar opgeschroefdheid; en kalm zijn grondstellingen uiteengezet. Och, schrijf mij eens - Ge hebt Dek zoo goed gekend - of mijn stuk hem lief zou geweest zijn.-
En nu nog iets. Ik ontvang gisteren naar aanleiding van mijn schetsje een verzoek om Dek in ‘Mannen van Beteekenis’ te beschrijven. Zou ik dat op mij nemen? En zoo ja - zou ik dan van U inlichtingen kunnen ontvangen? Ik heb geantwoord dat ik de zaak een week in beraad zal nemen. - In ieder geval heb ik liever dat Dek beschreven wordt door iemand die hem jaren heeft gevolgd en vereerd - dan ik weet niet door wie anders misschien. Wil mij s.v.p. hierover uw oordeel mededeelen.-
Och, schrijf ons iets - ik ben, hoop ik, niet al te onbescheiden - aangaande Uwe plannen voor de toekomst. Blijft ge in Duitschland of komt Ge in Nederland wonen? We zouden U zoo gaarne dezen zomer met Woutertje eenige dagen te logeeren hebben.
En nu nog eens: noem mij niet onbescheiden. Hartelijke belangstelling van mijne vrouw en van mij in Uw lot doet mij aldus vragen. - Geloof mij, verlangend naar uw antwoord, en met hartelyke groeten van mijne vrouw
Uw u toegenegen
P.H. Ritter