26 februari 1887
Brief van J.G. ten Bokkel aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.)
Groningen, 26 Februari 1887
Mevrouw,
Eene, byna uitsluitend uit werklieden bestaande vereeniging, zynde de afdeeling Groningen van den Nederlandschen Bond voor algemeen Kiesrecht, droeg my, haren Secretaris, de taak op U onze deelneming te betuigen in het verlies dat wel is waar ons allen zeer zwaar, doch U het zwaarste, trof.
't Schynt my overbodig, U lastig te vallen met vele woorden. De groote doode liet geen enkel mensch van karakter onverschillig: zyne vyanden haatten hem zeer, zyne vrienden beminden hem zeer. Wy behooren tot laatstgenoemden, meer kan ik niet zeggen. Ik hou heel weinig van myn vaderland, van myne landgenooten; soms haat ik ze. Maar dat wy niet geheel en al zyn ingeslapen, dat wy althans enkele teekenen van leven geven, dat danken we aan hem, den edele, die zich zoo geheel weggaf en opofferde; die onderkoning had kunnen worden, doch meer prys stelde op den naam van eerlyk man.
En aan U, Mevrouw, onzen dank dat Gy hem die zooveel geleden had, zooveel wist te vergoeden in zyne laatste levensjaren! Moge de scheiding U dragelyk worden gemaakt door de gedachte dat Gy beiden ten einde toe Uw plicht hebt gedaan in den volsten zin des woords, en dat de aarde, indien ze ooit door beter menschen dan wy bewoond wordt, zulks voor een groot deel zal te danken hebben aan hem, den titan [1.] titan: (ook) Titaan, telg uit het reuzengeslacht der titanen (griekse mythologie), zonen van Uranus en Gaea., aan u, zyne hulpe!
Aanvaardt, Mevrouw, met de betuiging der diepste hoogachting, myne dienstaanbieding voor altyd.
Ik heb de eer te zyn
Uw dn.
J.G. ten Bokkel