Multatuli.online

26 januari 1887

Brief van P.H. Ritter aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz 1-3 en 4 (⅔) beschreven. (M.M.)

Utrecht 26 januari 1887.

Hooggeachte Heer en Vriend! Weder ontving ik een briefkaart niet van Uwe hand. Moge ik spoedig betere tijding omtrent Uwe gezondheid bekomen dan de laatste.-

De afgeloopen week verkeerde ik in groote bezorgdheid over mijne vrouw, die koorts en uitslag had, zoodat we voor roodvonk vreesden.

Om die reden zond ik geen briefkaart. Thans is gelukkig alle vrees weer geweken en staat er des middags geen ledige stoel meer aan tafel.-

Diep bewogen zijn we met het lot van Domela Nieuwenhuis. Ik verneem dat hem als arbeid is toegewezen het plakken van lucifers-doosjes; en dat men begonnen is, bij zijn binnenkomst, hem volgens de wet van het huis, het haar af te snijden - 't Is ellendig dat een man van zijn opvoeding moet toelaten dat de handen van vreemden hem aanraken.

Ik sta in beraad of ik zal trachten toegang tot hem te bekomen of niet. Ik weet hoe hij nu eenmaal over mijne betrekking [1.] mijne betrekking: predikant. denkt. Misschien zou hij ook hooghartig medelijden in mij veronderstellen. Wat onjuist zou zijn. - Ik moet over een en ander nog eens nadenken. 't Zou mij alleen te doen zijn om zijn lot zoo mogelyk te verzachten. Een mijner vrienden hier, lid van de Vereeniging tot enz. en als zoodanig toegang hebbende, heb ik verzocht hem te bezoeken. Dit zal spoedig gebeuren. Dan hoor ik wat naders. Och, schrijf mij met een paar woorden hoe 't u gaat. Ik preek en spreek weer maar heb vaak pijn in de keel.-

Vele groeten aan Mevrouw, ook van de mijne - Geloof mij

Uw getrouwen

P.H. Ritter