4 januari 1887
Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 (overlangs) beschreven. (I.I.S.G.; fotokopie M.M.)
's Gravenhage 4 Jan 87.
Waarde vriendin,
Onder de zeer vele brieven die ik ontving, was ook de uwe en deze verheugde mij bizonder. Immers ik vernam niets na den uitvoerigen brief [1.] Zie V.W. XXIII, blz. 712-715., dien ik u schreef tot opheldering van allerlei zaken, waarin myns inziens uw oordeel eenzydig en dus verkeerd was of althans gebrekkig. Waart gy het met my eens, ik had gehoopt dit te vernemen en waart gy het niet eens, dan eveneens maar met opgaaf van de gronden, omdat ik aan ongemotieveerd oordeelen niets heb. Maar ik vernam noch het een noch het ander. Uit uw laatste schryven klinkt my echter een hartelyke toon te gemoet en ik haast my om een kort oogenblik te ontrooven aan myn bezetten tyd, om u te schryven. Elkaar geluk te wenschen dat zou een banaliteit zyn, waar men van weerszyden weet dat zulke vertooningen niet den minsten invloed hebben op den gang van zaken. Hoogstens kan men wenschen dat men zich schikke, wanneer niet geschiedt naar onze wenschen. Maar toch een groet, een handdruk, ja die zend ik u toe uit de verte.
Myn lot zal op 10 Januari beslist worden. Voor my staat de uitslag vast, want men kan altyd iemand vinden als men hem zoekt en wie is niet overtuigd dat het hier een zoeken was om my persoonlyk onschadelyk te maken? Onze justitie is een klassenjustitie evenals onze regeering een klassenregeering en dus de klasse die aan 't roer is, zal de andere die niets te zeggen heeft, ringelooren gelyk hy wil.
Wie zou daartegen iets vermogen? Wat was Dek van plan om daartegen te doen? Ik heb dat nooit begrepen. Wy moeten op 't oogenblik nog bukken en zeggen: onze ure is nog niet gekomen. Breekt zy eenmaal aan, dan zal het gelden: erop of eronder. Nu moeten wij er ons by neerleggen. Denkt gyl. er anders over? Over 14 dagen zit ik in de cel. Twee dingen zullen my hinderen behalve de aanraking met allerlei menschen, nl. dat ik niet mag werken wat ik wil maar gedoemd zal worden om erwten uit te lezen, vuurmakers te maken, enz. Een protest daartegen zou weerklank vinden en goed kunnen doen. En ten tweede dat ik ben afgesneden van elke aanraking met de buitenwereld. Dat zyn plageryen die onnoodig zyn. Dat men iemand onder zekere omstandigheden de vryheid ontneemt, om hem te beletten propaganda te maken, dat kan er door maar om hem te verhinderen te arbeiden wat hy wil, dat is onnoodig. Hugo de Groot mocht ook arbeiden wat hy wilde.
Enfin, wy zullen afwachten wat de toekomst brengt en hopen kracht genoeg te bezitten om ongebroken de cel te verlaten. Maar mocht het zyn dat dit het einde van myn loopbaan is, ik zal my toch niet berouwen over de taak die ik volbracht. Wat beteekent ons persoontje tegenover de menschheid?
Ook in de gevangenis hoop ik een levensteeken te ontvangen van u en Dek. Dáár vooral moet het goeddoen als men bemerkt niet vergeten te worden.
Hoe gaat het by en met u? En hoe staat het met de plannen om een boek uit te geven? Komt daar nog iets van? By ons is alles goed in orde. Wy spraken op den oudejaarsavond over u, want ook de jonge Schuitemaker was by ons. Het was myn 40ste verjaardag en het verheugde my om dien nog te mogen doorbrengen te midden der mynen.
En nu moet ik weer afbreken. Ik zend u maandag bericht van den uitslag. Ontvang aller groet, vooral van de dames voor Dek en u. Als gy tezamen zit in stilte op uw Kyktoren, denk dan aan
Uw strydenden vriend
F Domela Nieuwenhuis