Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

10 december 1886

van

Multatuli

aan

Marie Berdenis van Berlekom (bio)

 

Volledige Werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (1993)

terug naar lijst

10 december 1886

Brief van Multatuli aan Marie Berdenis van Berlekom. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-6 en 7 (3/4) beschreven. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De brief is op 11 december voltooid.

N. Ingelheim, 10 Decr 1886.

lieve beste Marie, pr pkaart dankte ik reeds met 'n enkel woordje den vriendelyken Sintnikolaas die ditmaal geen oude leelyke bisschop is maar 'n lief hartelyk meisje. Je bent wel goed, zoo trouw aan my te denken! En wat 'n keurig beeldje is die ‘Bertha’. Dank je wel beste meid! Op 't oogenblik ligt ze nog tusschen twee folio boeken om er de krul uit te krygen. Ja, daar ligt ze nu tusschen twee deelen van Bayle [1.] Bayle: Pierre Bayle (1647-1706), Frans vrijzinnig filosoof, auteur van een Dictionnaire historique et critique (Geschiedkundig woordenboek).. Ik gis dat ge dien zonderlingen (zeer geleerden!) schryver niet kent, en ik noem hem nu maar om daaraan de opmerking vastteknoopen hoe onsmakelyk ‘geleerdheid’ is als ze zich bepaalt tot boekerig weten. Dit nl. is by Bayle in dubbelen zin 't geval. Niet alleen dat hy - zooals meer gebeurt - al z'n kennis uit boeken gehaald heeft, maar hy schynt ook te meenen, dat het boeken-maken hoofdzaak in de wereld is. Wien wat doet, stelt hy lager dan wien wat beschryft. Natuurlyk zegt hy dit niet uitdrukkelyk, maar overal straalt die verheffing van schryvery door. Nu, hy hééft dan ook wat geschreven! Dat er veel onnoodigs by is, spreekt van zelf! En... op 't oogenblik doet hy wat. Hy plet ‘Bertha’. Zoo zie je, hoe zelfs dorre geleerdheid - mits in zwaaren folioband - nuttig wezen kan.-

Ik heb heden ochtend je brieven weder gelezen. Daarop zou nu schynbaar moeten volgen: beantwoording, of: antwoord. Dit kan ik maar gedeeltelyk doen, lief kind, en ik hoop je dit mondeling uitteleggen. 't Is immers niet onmogelyk dat wy je weder eens hier zien? Ik kan niet beoordeelen, welke plichten U te huis binden. Misschien moogt ge Uw papa niet alleen laten, en in dat geval zou er geen kans wezen want plicht gaat voor. Zoodra je evenwel wat U betreft, komen kunt, reken dan hier eens-vooral op 'n allerhartelykste ontvangst. Het zou my byzonder aangenaam zyn.

In een van je brieven zeg je dat ik weet wat er in je gemoed omgaat. Ik geloof dat dit waar is. (Natuurlyk: in hoofdzaak) Welnu, dit geeft me aanleiding tot beschouwingen die minder voor 'n brief dan voor mondeling onderhoud geschikt zyn. ‘Het is zeer moeielyk zich juist uittedrukken’ zeg ik ergens in m'n Ideën, en er gaat geen dag om zonder dat de ondervinding my aan die zoo eenvoudige waarheid pynlyk herinnert. Dagelyks verwonder ik me - meestal met ergernis! - over de plompe slordigheid waarmee men omgaat met iets zoo kostbaars als ‘de gedachte.’ Voor de meesten schynt het er niet op aan te komen wat ze zeggen. By mondeling verkeer kan men terstond z'n meening toelichten, als ons blykt dat we onduidelyk of dubbelzinnig geweest zyn. Maar behalve dat, zyn er nog andere oorzaken die de gedachtenwisseling in brieven belemmeren. Men weet nooit waar schryvery belandt! Ik heb daarvan treurige ondervinding. Nog dezer dagen heb ik iemand moeten berispen omdat hy 'n passage [13.] zie bij 20 november 1886. uit 'n brief van my in de courant liet zetten. Hy meende dat dit mocht: ‘omdat ik zoo eerlyk was’ d.w.z.: omdat ik die regels eenmaal geschreven had in 'n brief kon ik er ook niet tegen hebben dat ze gedrukt werden. 'n Vreemde redeneering! Van 'n oneerlyk mensch had hy 't dus niet mogen doen? Hoe dom, niet intezien dat uiting zoo dikwyls de kleur der stemming aanneemt jegens de persoon tot wie ze gericht is, en dat het er niet op aan zou komen die stemming bloottestellen voor 'n grof Publiek!

O, m'n lief kind, behoef ik je nog te zeggen, dat deze opmerking U niet aangaat? Maar ook zonder Uw wil, kunt ge niet weten waar 'n brief later terecht komt.

Onlangs moest ik schryvery van my in druk zien, van de jaren 1842(!) en 1854, d.i. van 44 en 32 jaren geleden! 't Was in de zoogenaamde levensbeschryving van my door Busken Huet. De man weet nagenoeg niets van m'n leven, maar dat kan zoo'n métier-schryver, zoo'n artikelfabrikant niet schelen. Als hy van de oneindig veel gegevens die noodig wezen zouden, er maar 'n paar of ½ dozyn weet, lapt hy 't ontbrekende er maar tusschen, luk-raak of 't juist is. En zie, hy was in 't bezit gekomen van 'n paar brieven (aan 'n derde nl. die geen recht had ze hem aftestaan) en van 'n bundel geschryf uit m'n jeugd, die my ontstolen is! Ik weet niet door wien, en ook niet hoe B. Huet in aanraking is gekomen met den dief. Hy moet echter geweten hebben dat ze gestolen waren. Over die zaak zou ik alweer veel te zeggen hebben dat ik liever mondeling behandel.-

Toen ik begon te schryven was ik van plan een en ander uitvoerig te behandelen. En zie, eenmaal 't chapître aanroerend over 't gevaar van briefschryven, voel ik me verlamd.

11 Decr.

...en 't werd donker ook. En daarna weer andere beletselen. Wouter was de jacht gevolgd en ik werd ongerust over z'n uitblyven. Hy heeft er natuurlyk dollen pret in, en schoon ik afkeer heb van jagen - ook wel 'n beetje van de luî die er géén afkeer van hebben!- - laat ik hem in zulke dingen vry, in de hoop dat hy zelf zal leeren inzien hoe grof dat genoegen is. Dat de hazen moeten gedood worden spreekt van zelf. Anders zouden zy - even als alles wat niet wordt gestoord in uitbreiding - de overhand nemen, maar van dat dooden 'n uitspanning te maken, vind ik afschuwelyk. Een slachter kan zich nog beroepen op de noodzakelykheid z'n brood te verdienen, en ook 'n beul heeft zoo'n vergoelyking voor z'n beroep. Wat kan zoo'n jachtliefhebber voorwenden ter verdediging van z'n smaak? En als er nog gevaar by was of zelfs vermoeienis! Mevrouw von Erlangen [2.] Vgl. V.W. XXI, blz. 299. (de ryke von Erlangen is jachtpachter hier) [3.] Het gedeelte tussen haakjes is naderhand toegevoegd. zit op 'n stoeltje te wachten tot de dryvers haar de hazen onder schot brengen! Zoo ‘jaagt’ de Keizer van Duitschland ook op wilde varkens. Ze worden in 'n omheining gedreven, en Z.M. die zeer veilig op 'n stoeltje zit, schiet ze op zyn gemak dood. Is 't niet verachtelyk? En dan komt er in de courant hoeveel stuks wild Z.M. heeft neergelegd, en dat gaat voor iets roemryks door!

M'n asthma plaagt me vreeselyk. Niet voortdurend even erg, maar soms zóó dat ik meen te stikken. 't Is zonderling dat ik maar niet kan te weten komen wàt eigenlyk de buien veroorzaakt. Nu eens komt het me voor, dat ik geen koude kan verdragen, dan weder voel ik me benauwd in de warmte. Maar over 't geheel kryg ik de aanvallen na beweging, en dit is zeer lastig. Na 't aan- of uittrekken van een kleedingstuk moet ik poozen om m'n adem terug te krygen. En ik die, kort geleden nog, zoo vlug in m'n bewegingen was! Ook vergeet ik telkens m'n kwaal, en spring vlug op om dan terstond er aan herinnerd te worden. Dan ben ik eenigen tyd geheel onmachtig, soms zeer lang.

En dan m'n tanden! Ze zyn - op 'n paar na moet ik zeggen: ze waren - goed en gaaf, maar waggelen. Zoodra mogelyk trek ik ze dan uit, en ik verlang er naar ze allemaal kwyt te wezen om dan eens-vooral door 'n kompleet kunstgebit van dien last verlost te zyn. Vóór ze allen weg zyn, hebben kunsttanden dìt tegen, dat ze telkens by 't verlies van 'n volgenden natuurtand weer veranderd moeten worden. Dit is 'n dure historie. Over 't geheel moet ik erkennen dat het vervaardigen van tanden en gebitten 'n mooie praktische nuttige kunst is. Ik erger me altyd aan de uitdrukking: ‘valsche tanden.’ Men noemt toch 'n houten been niet valsch? Welke valschheid steekt er in, dat men 'n verloren lichaamsdeel door iets anders vervangt? Hoe dom toch daarin aanleiding tot spot te vinden. Zoo is er meer. Het spotten byv. met ongehuwde vrouwen, of met dames die oud en leelyk zyn geworden. Heel dikwyls zyn die spotters zelf zoo byzonder mooi niet! Maar al waren zy Adonissen - wat ze dan toch ook niet kunnen blyven! - hoe laag en dom is 't, zulke teksten te kiezen voor hun geestighedens. ‘Witzblätter’ zyn er vol van. En dat moet ‘humor’ heeten! Over 't geheel is 't byna overal met geest pover gesteld. Men maakt ernstige dingen, ja dikwyls treurige, tot onderwerp van aardigheidjes. Een jong mensch die dronken is, gaat voor 'n ‘flotte Bursch’ [4.] flotte Bursch: vlotte jongen (du.) door. Met schulden maken wordt gelachen. (Een der vreeselykste dingen die er zyn. O god, ik heb 't ondervonden! Wie schulden heeft, is minder dan 'n slaaf!) Brutale stoute, vroegrype kinderen worden anekdotisch op 'n voetstukje gezet. Enz. Uit hetgeen er gedrukt wordt kan men zoowat opmaken hoe de smaak van 't Publiek is, en dan is de slotsom treurig. Alles wordt vervalscht, tot de grapjes toe! De kranten doen er 't hare toe, met of zonder de feuilleton-pest. En de kunstbeschouwingen! Voor zoo ver ik ze in handen kryg, lees ik ze met aandacht, niet om de stukken zelf, maar om te zien wat Publiek slikken kan. Gister nog berstte ik in lachen uit over 'n paar uitdrukkingen van D. de Lange [5.] D. de Lange: Daniël de Lange (1841-1918), Nederlands componist, dirigent en sedert 1876 muziekrecensent van Het Nieuws van den Dag.. Die kritikus levert modellen [6.] levert modellen: oorspr. stond er is dan ook 'n model. van kletsomanie. In de schilderkunst gaat het even zoo.

En, alsof 't spel spreekt [7.] alsof 't spel spreekt: alsof het zo moet wezen., juist dezer dagen kryg ik hier iemand [12.] iemand: nl. J. Zürcher. te logeeren, die zich geheel en al aan die z.g.n. kunstbeschouwingen toewydt. (Toewyden is, geloof ik, 't woord. Ik heb andere begrippen over de beteekenis van: toewyden.) Ik zal hem ronduit zeggen hoe ik over z'n khunst-praatjes denk. Ik ben er misselyk van.

Maar niet alleen op dat gebied heerscht de fraze. Overal neemt het maken van klinkende zinnetjes de plaats in van kennen, weten en begrypen. En wie 'n nieuw zinnetje heeft gevonden, of 'n nieuw woord - zegge: 'n oud woord, maar gebruikt in oneigenlyke ver-draaide onzinnige beteekenis - is voor 'n paar weken de baas. Langer niet, want terstond wordt hy nagepraat, en als 't nieuwtje er af is moet er weer wat anders wezen, hoe gekker hoe liever. En dat heet zielevoedsel!

In 't geschryf over den maatschappelyken toestand vertoont zich 't zelfde. De Sociaal-Demokraten doen hard mee, maar ik erken dat ook hun tegenstanders zich niet onbetuigd laten. By zoo'n kakelwoede is zwygen best! Je spreekt over D. Nieuwenhuis. Hy bezocht ons twee keeren, en maakt als persoon 'n aangenamen indruk. By later analyse daarvan was ik wel genoodzaakt te erkennen dat er buiten z'n gunstig voorkomen - wat dan toch 'n nietige byzaak is - niets was dat dien indruk rechtvaardigde. Z'n stellingen ter verbetering der maatsch. toestanden zyn ongerymd en dom. Ik kan 't niet anders noemen. Z'n gedraai in dat proces vond ik onwaardig. Tot voor weinige dagen toe heb ik me zyn lot aangetrokken. Ik vond het hard dat hy, 'n fatsoenlyk man toch, in de gevangenis zou worden gezet om daar zakjes te plakken of stroohulzen voor flesschen te maken. (Hy zelf moet dit op straffe van inconsequentie goed vinden. Immers allen zyn gelyk voor de wet?) Maar ik erken dat m'n lust om iets voor hem te doen, zeer verflauwd is. Hoogstens zal ik beproeven hem te vrywaren tegen mishandeling in de gevangenis. Want dit geschiedt soms. ‘Beproeven’ zeg ik. Om velerlei oorzaken kan ik weinig doen. In meer dan een beteekenis kan ik me niet bewegen, en dit belemmert zoo! Enfin, ik zal dezen en genen opmerkzaam maken op den gruwel dat 'n veroordeelde zoo geheel en al aan le bon vouloir (aan le mauvais vouloir [8.] le bon/mauvais vouloir: de goede/kwade wil (fr.), dikwyls!) - van cipiers, opzieners, direkteuren of prokureur generaal is overgeleverd, zonder de minste contrôle van den kant des Volks. Die almacht van de gevangenisbesturen levert zonderlinge resultaten. Sommige vriendjes hebben 't uitstekend, en wie niet van de vrienden is, wordt mishandeld. De ongelukkige De Vletter [9.] De Vletter: Jacob de Vletter (1818-1872), onderwijzer; vgl. V.W. V, blz. 759. is te Leeuwarden zoo goed als vermoord: en ook 't spoedig sterven van Jut [10.] Jut: Hendrik J. Jut (1851-1878), kelner; vgl. V.W. V, blz. 744. - 'n gezond jong man! - is zeer verdacht. Dat die Jut 'n ellendeling was, doet er niet toe.

Ben je nog in aanraking met Titia van der Tuuk? [11.] Titia van der Tuuk: Titia K.E. van der Tuuk (1854-1939), onderwijzeres; vgl. V.W. XIX, blz. 975. Groet haar zeer hartelyk van my. Ja, zy is lief en goed.-

In een van je brieven zeg je dat er dingen zyn waarover je met je Papa moeilyk spreken kunt. Dit spyt me wel, maar onbegrypelyk is 't me niet. Ik heb dit meer waargenomen. Ik ben zeker dat je aan my, vooral mondeling, indrukken zou meedeelen, die je, met je Papa sprekende, moeielyk onder woorden zoudt kunnen brengen. De oorzaak is volstrekt niet in achterhoudendheid te zoeken, of in zucht tot geheimhouding, o neen! Wat is 't dan? Kyk, ik voel 't wel, maar zou me moeten bedenken om 't zielkundig te verklaren. Neen, dit is onjuist, ik kan 't wèl verklaren, maar ik zoek te vergeefs naar de juiste uitdrukking.-

Alweer wordt het donker. Als ik nu m'n br. niet sluit zou je te lang moeten wachten op het pr brkaart toegezegde toespraakje. Daarom, voor heden vaarwel, beste meid. Houd je goed, en geef niet te veel toe in droomery. Tracht vooral poezie te vinden in de werkelykheid. Waar dit ons niet lukt, ligt de schuld aan ons. De Natuur is overal even ryk. De zucht om by voorkeur ons te vermeien in 't nevelachtige, in 't onbegrypelyke, is 'n onechte zuster van ware poezie. Dag beste meid. Hartelyk gegroet van

Uw vriend Dek