Lijst van brieven op datum
20 oktober 1886
van
Multatuli
aan
Marie Berdenis van Berlekom (bio)
Volledige Werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (1993)
20 oktober 1886
Brief van Multatuli aan Marie Berdenis van Berlekom. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)
Nieder Ingelheim 20 Oktober '86
Ik vergat nog u te schryven dat m'n vrouw sedert 8 dagen in Holland is. Ik heb 't ryk alleen. Woutertje is met haar. Ik peins en mymer dus veel. Ook dat heeft z'n charme. Toch zal ik bly zyn als ze terug is. Nog 'n dag of zes, denk ik. [1.] Dit bovenschrift is als slot van de brief naderhand toegevoegd.
Hoe lang is 't nu al, lieve Marie, dat ik de eereschuld onbetaald liet, U te antwoorden op Uw zoo hartelyken brief van 29 Auguss. Ik voel schaamte by 't schryven van dien datum. Maar och, beste meid, m'n schryftafel, m'n gemoed (en eigenlyk m'n heele leven!) is zoo vol dat ik maar niet kan komen tot afdoen, ook van 't noodige. Wie hier ons huiske ziet liggen, zal wel denken: ‘hoe rustig moet het daar zyn!’ In zekeren zin is dit waar, maar in hoofdzaak volstrekt niet. Want het eigenlyk leven bestaat in gemoedsbeweging, en daaraan is hier overvloed. 't Zou niet tepas komen u over alles te schryven dat me bezig houdt - 't zou ook niet kùnnen - geloof maar dat m'n lang wachten met schryven uit preoccupatie voortkwam, en niet uit dorheid. Je schryft altyd zoo hartelyk dat het me heel leelyk zou staan daarop geen weerklank te geven. Bovendien bemerk (of weet) ik dat je - hoe zal ik 't uitdrukken? - ik wou zeggen ‘dat je lydt’ maar dit is wat al te romanachtig. Nu dan, ik gebruikte reeds vroeger de uitdrukking: ‘er is gebrek aan evenwicht in je gemoed’ en daar ik dit zoo jammer vind, mag ik je niet zonder toespraak laten. Maar wel bezwaart het me dat ik niets degelyks voor je doen kan. Ziedaar trouwens 'n smart die ik van kindsbeen af gekend heb. Met... malle zelfverheffing wou ik me altyd opdringen dat op my de verantwoordelykheid rustte van alles wat verkeerd of droevig was. In de Woutergeschiedenis laat ik dat kind gedurig naar Afrika verlangen, waar hy 'n paar dozyn Koninkryken bezitten wou om goed te doen. Nu, ten-onrechte meenen sommigen dat ik in dien Wouter mezelf schilder. Dat is volstrekt het geval niet. Verbeelje hoe me dit grieven moet daar in dat geval die Juffr. Pieterse 't portret myner Moeder wezen zou! M'n wrevel dáárover is één van de redenen dat ik afbrak, en niet dan met groote moeite er weer aan zal kunnen voortgaan. Hoe onwaar evenwel die meening is, toch spreekt het vanzelf dat er in dat Wouterverhaal soms dingen voorkomen die in werkelyk gebeurde toestanden wortelen. Dit nu is met die zucht om wat te zeggen te krygen in Afrika 't geval. In m'n jeugd had ik eens gelezen hoe onmenselyk die koninkjes daar met hun onderdanen omgaan, en ik kòn niet slapen van... medelyden, denk je? Nu ja, dat ook, maar m'n hoofdindruk was schaamte dat ik dat maar zoo toeliet. Alsof ik geroepen was de wereld te hervormen. Dat die hoogmoed 'n fout was - o, de ondervinding heeft het me wel geleerd! Maar ik meen dat er leelyker fouten zyn.
Nu, meid, je bent noch zwart noch zelfs bruin. Ook heeft tot nog toe niemand je vermoord. Maar dat je verdriet hebt, en dat dit me zeer spyt, is waar. Ik raadde je reeds vroeger aan, je hart heel vertrouwelyk open te leggen voor je papa. Als geneesheer moet hy psycholoog wezen, en hierby komt dat het huiselyke der verhouding tusschen vader en dochter den kop indrukt aan valsch romantismus dat wel eens 'n rol speelt in gemoederen die te hoog staan voor 't ordinaire, voor 't banale.
Of die uitdrukking ‘te hoog’ juist is, weet ik niet. Laat me dan zeggen: die afkeerig zyn van 't banale. In zekeren zin komt de soort van 't voorwerp of van de bezigheid waarmee wy te doen hebben, er niet op aan. Alles hangt af van de wys waarop wy de zaken laten weerspiegelen in ons gemoed. De zoo vaak gebruikte spreekwys: ‘dat of dat is maar zooals je 't opvat’ - meestal slechts als stopwoord gebruikt - kàn 'n diepen zin hebben. Een boekhouder die tevreden is over z'n jaarlyksche balans, 'n huismoeder die haar boêltje bereddert, zie, 't is mogelyk dat ze daarby fyner opwekkend genot smaken, indedaad poetiker voelen dan menschen die schynbaar zich verdiepen in iets hoogers. O, er is zooveel valsche verhevenheid, en dat valsche is 't platste van alle platitudes. Aan die verkeerde opvatting heeft de roman litteratuur en de verzenmakery veel schuld. [2.] schuld: oorspr. stond er kwaad gedaan. Ook 't opgaan in muziek - och, daarover schreef ik je al. Meen toch niet dat ik tegen de muziek ben, o neen! Maar men moet baas blyven over z'n denkvermogen en z'n ziel niet laten afdryven op de harmonie der tonen.-
Dankje wel voor de Amst. weekbladen die je my 'n paar maal gezonden hebt. Je vroeg me eens of ik dat stuk van Van Deyssel over styl en uitdrukking mooi vond? [3.] mooi vond?: in haar memoires over Multatuli tekent Marie BvB aan: ‘O.a. dit herinner ik mij heel goed, zond ik hem eens ‘De Amsterdammer’ waarin een stuk van Van Deijssel over ‘Stijl en uitdrukking’ stond, eene beschrijving van een witte stad, waarin op eigenaardige wijze steeds het woord wit werd gebruikt. Zijn antwoord hierop komt voor in brief VIII van 20 Oktober '86 bladzijde 3. Hoor eens, òngemeen wàs 't. Maar 't kwam me gezocht voor, en 't ratelde wat veel. Zoo als 't daar nu ligt, is er iets heel eigenaardigs in, maar de schryver moet het daarby laten. Als-i voortging, als hy in dien styl - juister: in die voorbedachtelyk aangenomen manier, iets dat men als 'n pruik kan op- of afzetten zonder dat de ziel er iets mee te maken heeft - nu, als hy in die manier 'n boek schreef zou men 't heel gauw vermoeid uit de hand leggen. Toch blyft het stuk zelf 'n aardig kunstje. En dit is 'n veroordeeling. Want kunstjes is geen kunst. - Wat het proces van Domela N. aangaat, ook dit geeft me verdriet, en wel van gecompliceerden aard. Ik schreef u reeds, meen ik, dat hy ons bezocht heeft. Hy is 'n beminnelyk mensch, en ik kook van woede dat men z'n stelsel bestrydt door z'n persoon aantetasten. Wie bovendien z'n streven op publiek terrein vergelykt met de toespraken aan z'n gemeente by 't ontslag nemen als dominee moet erkennen dat er volkomen consequentie ligt in z'n afkeer van de Kerk ‘die niets goeds te-weegbrengt voor 't volk’ en z'n eigen werkzaamheid, of liever z'n bedoelingen daarmee. Die werkzaamheid zelf namelyk kan ik niet goedkeuren. Zyn zoogend socialistisch program komt my onzinnig voor. 't Is my 'n raadsel hoe 'n verstandig mensch zulke stellingen kan verdedigen. Er is inderdaad veel verkeerds in de maatschappy, maar dit is geen reden om onmogelyke dingen te bejagen. Die onzinnige veran-deringswoede staat wezenlyke en misschien eenmaal mogelyke verbetering in den weg. Sedert lange jaren let ik op de fouten die 't lot van zóóveel menschen harder maakt dan 't wezen kòn, en juist daarom smart het my meer dan anderen die zaak zoo verkeerd te zien aanpakken. Toch verwondert het me niet. De arme is ontevreden, en hy heeft er wel reden toe maar die reden is van anderen aard dan D.N. meent. Dat schelden op het kapitaal is onzinnig. Ook de werkman zelf heeft kapitaal, al bestaat dat dan maar in de waarde van z'n gereedschap.
De sympathie voor de persoon van D.N. beweegt me niet om z'n meeningen en handelwys goed te keuren. Vandaar zekere onrust in m'n gemoed. En iets dergelyks voel ik over z'n proces. Zeker zullen weinigen zooveel minachting koesteren voor dien Willem III als ik. (Ik noem bovendien het heele huis van Oranje 'n vuile troep, te beginnen met den algemeenen Vader d. V. die zoo byzonder goed zwygen kon - wat niet eens waar is!) Goed, onze Koning is 'n lor. Meent D.N. dat het ‘Volk’ 't beter hebben zou als die Koning wat beteekende? De Hohenzollerns zyn géén lorren en hebben veel meer gezag dan òns Vorstenhuisje. Welnu, de toestand van den werkman is in Duitschland waarachtig niet beter dan elders. Als zoo'n Willem III zich met iets bemoeide, zouden diezelfde socialisten hem verwyten dat-i buiten de wet ging. Maar soit, toch begryp ik dat men den Koning uitscheldt. Maar waarom dan die laffe advokaterige uitwyking: ‘dat men 't zoo niet gemeend heeft.’! Nieuwenhuis had voor 't gerecht moeten zeggen: ‘Ja, de Koning is 'n lammeling. Dat heb ik gezegd, en ik zeg 't nog eens!’ In plaats dáárvan chicane! Vervolgens de bewering dat 'n ander de schryver van 't stuk is! Of dit waar is, weet ik nog altyd niet. Me dunkt, die Boelens had iets meer moeten doen dan eenvoudig zeggen dat hy de auteur was. Indien hy dat stuk werkelyk geschreven heeft, moet dáarvan wel op de een of andere manier bewys te leveren zyn. Die bewyzen heeft hy niet gegeven. D.N. had toch vooruit kunnen berekenen dat Boelens zònder die bewyzen geen geloof zou vinden. Tot m'n spyt moet ik 't hof gelyk geven dat ze aan die losse en door niets gestaafde verklaring geen waarde hechtte. Kyk, dit spyt me nu zoo dat ik om dit alles niet hartelyk party kan trekken voor Nieuwenhuis.-
Buiten m'n verdriet over den algemeenen toestand die inderdaad ellendig is, ben ik bedroefd over 't karakter van dat lydende ‘Volk’. ('t woord ‘Volk’ is eigenlyk mal, alsof gy en ik daartoe niet behoorden! Ook 'n fraze, net als: het kapitaal en 100 andere gemeenplaatslocuties!) Ja:
‘dat Volk is diep gezonken, Moeder!’
zooals ik Louise in Vorstenschool laat zeggen. En... als die straatluî aan 't politizeeren gaan, moet men zich misselyk afwenden. Maar juist dit gevoel smart me want de eigenaardige gebreken van de zoogen. ‘lagere stand’ staat zeer dikwyls de verbetering in den weg. Nogeens, er is inderdaad veel verkeerds - heb niet ikzelf 't eerst gezegd dat de boêl verrot was? - maar als het troepje dat nu zoo schreeuwt de baas werd, zou men ondervinden dat er niets gewonnen was. Men zou al zeer spoedig naar de vroegere toestanden terug verlangen. Gelukkig is dat baas worden òf geheel onmogelyk, òf slechts voor zeer korten tyd. Holland op zich zelf kan nooit 'n revolutie maken, daar de buren 't niet zouden dulden. 't Zou moeten geschieden à la remorque [4.] à la remorque: op sleeptouw genomen. van 't Buitenland, en dit zou buitenlandsche inmenging (zegge: bezetting, annexatie) meebrengen, waarvoor de Heere Heere ons genadiglyk beware. ‘Wat moet er dan geschieden’ vraagt ge? Och, eenmaal had ik 'n beetje hoop iets te kunnen tot stand brengen. Maar ik leed schipbreuk. 't Is 'n nagel aan m'n doodkist zoo als 't bakerpraatje luidt.-
Schryf my eens hoe 't met uw gezondheid gaat? En of ge medicyn gebruikt? En zoo ja, wàt? Staal? Dit gis ik. Vraag eens aan uw papa, of koude baden niet goed voor u zyn? Ik meen voor je zenuwen en opgewerkt gestel. Myn moeder - o, 't is lang geleden - leed veel aan ‘de zenuwen’. Zoo luidde de term. Of liever nog: ‘ze had de zenuwen’. Als kind hoorde ik dit en berustte er in, en meende dat het zoo hoorde. Gedurig kwam dan de Doctor - me dunkt ik zie den man nog - en die schreef ‘druppeltjes’ voor. Ook dit vond ik als kind heel begrypelyk. Wie ‘de zenuwen had’ gebruikte ‘druppeltjes’. Ja, druppeltjes op 'n klontje suiker. Of zooveel in 'n eetlepel met water. En dit was dan spiritus nitri dulcis of geest van hertshoorn of zoo-iets. Maar m'n arme moeder bleef altyd de zenuwen ‘hebben’. Later heb ik vaak gedacht dat die ‘druppeltjes’ haar hoe langer hoe prikkelbaarder maakten, al zy 't dat zulke middeltjes in den beginne tonisch werken, eigenlyk op de manier van 'n borreltje. Allemaal dingen die kalmeren, opwekken en reageerend abspannen! [5.] abspannen: ontspannen (du.); in Duitse schrijfletters. Hoe zeggen de dokters dit in 't Hollandsch? Ik bedoel de reactie van opwekking. De natuur geeft niets present. Wie zóóveel stygt, moet zóóveel dalen, en de kosten van wryving gaan te loor ten nadeele der verslytende machine. Vraag Uw papa of't niet waar is? Nu dan, later nadenkende over de kwaal myner moeder - die even als gy 'n zeer gevoelig hart had, dit behoort by de kwaal, wisselwerkend als oorzaak en gevolg, - later dan dacht ik dat koude baden beter op haar gestel zouden hebben gewerkt dan die ‘druppeltjes’.-
Dat m'n vrouw niet (of nog niet) heeft geantwoord op je vriendelyk briefje, moet je niet kwalyk nemen. Ook dring ik er niet op aan. Hoe zal ik je dit nu uitleggen? Och words, words! Ik beschouw je als 'n patientje van me, en als zoodanig behoor je tot myn departement. In m'n hoedanigheid van publiek persoon - (je begrypt dat ik veel korrespondentie heb, ik had byna gezegd: praktyk) - nu als zoodanig ben ik 'n voorstander van 't katholieke priestercoelibaat. 't Zou je hinderen in de uiting van je gemoedje als je niet aan my alleen schreef. O, niet omdat je iets geheims te zeggen hebt, maar 'n derde - wie dan ook - bederft altyd de nuance van toon. Ik wil niet dat iemand de hartelykheid waarmee je my schryft, verkeerd opvat, ziedaar! Ik ben als 'n tyger, 'n hyena op 't stuk van vertrouwelykheid. En daarom - hang ik dikke gordynen om den biechtstoel.
Dag, m'n goed kind, wees gezond van hart en lichaam. Een vaste wil kan er veel aan doen.
Wees hartelyk gegroet van je vriend
DD
Je mag myn brieven aan je papa laten lezen. Heel gaarne.