Multatuli.online

Begin augustus 1886.

Herinneringen van H.C. Muller aan een bezoek aan Multatuli. Aanvulling. In: De Nieuwe Amsterdammer, 27 februari 1915. (M.M.) Fragmenten.

Herinneringen aan Multatuli

Toen ik in den zomer van 1886 een reisje naar Zwitserland had gemaakt, en mij te Genève ophield, schreef ik van daar aan Dekker met wien ik in briefwisseling was, of hij mij eenige dagen kon ontvangen ten einde de persoonlijke kennismaking voort te zetten. (....)

Van dat bezoek aan D.D. heb ik indertijd een en ander meegedeeld in het tijdschrift ‘De Dageraad’. (....)

De weinige aangename dagen, toen te Nieder-Ingelheim doorgebracht, zal ik dus niet uitvoerig meer beschrijven. Dekker was uiterst opgewekt en alleraangenaamst, voortdurend op zijn spreekstoel. Aan den zenuwlijder werd ik echter ook soms herinnerd, wanneer hij na een verloren schaakpartij de stukken bijna door elkander gooide, of wanneer hij hevig tegen mij uitvoer omdat ik hem aan het huldeblijk en aan zijn vele vereerders herinnerde. Dan moest de vrouw tusschenbeide komen om den opgewondene te sussen.

Hoe kinderlijk vroolijk kon hij tegelijkertijd wezen, als hij met mij en den kleinen Wouter (nu lang volwassen) in den tuin vliegers opliet. En hoe heerlijk woonde hij daar aan den Rijn, met het vergezicht haast tot aan Bingen toe, vooral des avonds betooverend. Vreemdsoortig spel van het noodlot. De man, die door en door Nederlander was, althans in zijne beste en hoogste sympathieën, in zijn schoonste werk, de man die Pruisen en Nederland schreef met dat prachtige slot, waardig nog in onze dagen herdrukt te worden - was en bleef als balling in Duitschland, welks militarisme hij haatte, welks onvrijheid hij bespotte. Die man schold op Nederland, terwij hij het begiftigde met een stroom van heerlijke poëzie.

Waarschijnlijk trok hem in mij ook de taalstudie aan, althans wij hadden daarover voortdurend gesprekken. Dekker, ofschoon van onvoldoende schoolwetenschap, had door natuurlijken aanleg, bij intuïtie, fijne en juiste taalbegrippen, hetgeen ook in zijn schitterenden stijl ten volle uitkomt. Hij schreef geestig zonder aanstellerig of onnatuurlijk te zijn - een eigenschap, die heden ten dage maar al te veel gemist wordt. Slechte taal en slordige stijl, waarvan de couranten en tijdschriften dikwijls wemelen, waren hem een voortdurende ergernis. Hij werkte langzaam, en was buitengewoon keurig op elk woord en iedere uitdrukking.

Hij beloofde mij, onder andere, de Woutergeschiedenis te zullen voortzetten. Men weet dat hij er niet toe is kunnen komen. De sleepende borstziekte, een soort asthma, die hem teisterde en sloopte, was hem ten slotte te sterk.

In menig opzicht was hij een profeet, een groot ziener. Ook in het letterkundige. Het oordeel dat hij tegenover mij velde over enkelen van de toenmaals opkomende, thans volwassen letterkundigen en schrijvers, was somtijds verrassend juist, was treffend. De toekomst zal natuurlijk moeten uitmaken in hoeverre hij gelijk heeft gehad.

De wijze, waarop hij sommige dominee's na wist te doen, tot in toon en gebaren, was onnavolgbaar; hij, de antitheoloog, werd dan half theoloog, bevocht den vijand met zijn eigen wapens. In godgeleerdheid en bijbeltaal was hij dan ook terdege thuis, hij was zelf een levend voorbeeld, zou ik bijna zeggen, van de wijze, waarop onze taal en onze letterkunde bedomineesd en verdomineesd is. Als hij die menschen, die hem bezochten en trachtten te bekeeren, nadeed, dan leefde alles in hem, dan trilden zijn neusvleugels, dan werd zijn stem een klok, of orgel. Dan verdrong de dichter in hem, met het vurig temperament, den wijsgeer. Maar vooral trad dan de satiricus op den voorgrond. Dan werden zijn woorden tot doodende, tot vlammende en vlijmende satire. Zij die hem alleen uit zijn geschriften kennen, hebben veel gemist, want Dekker's persoonlijke voordracht, vol geest en leven, is voor iemand die het heeft bijgewoond, om nooit te vergeten.

h.c. muller