Lijst van brieven op datum
24 juni 1886
van
Multatuli
aan
Hendrik Coenraad de Wolff
Volledige Werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (1993)
24 juni 1886
Brief van Multatuli aan H.C. de Wolff. Twee dubbele velletjes ruitjespapier, waarvan blz. 1-6 en 7(⅓) beschreven. (M.M.)
Nieder Ingelheim 24 Juni 86
beste Wolff, Heden ontvang ik uw vriendelyk en prettig schryven, en m'n eerste indruk was - ja nòg is hy dat - och, hoe jammer dat die brief niet morgen gekomen is! Ra, ra, wat is dat? Wel, ik had U vandaag willen schryven, en dan hadt gy gezien dat ik, ook zonder uw brief aan ul. dacht. Want, beste kerel, al sedert eenige dagen wist ik dat gyl. te Marienbad waart - Lina had het ons geschreven - en sedert drie dagen wachtte ik... omdat m'n vingers verkleumd waren. Elken dag zei ik aan Mimi: ‘ik moet schryven aan de Wolven (ook trouwens aan anderen, maar voornamelyk aan U) en kan niet van de kou.’ Juni!)
Daarop volgde dan de gewone litanie van vloeken op zulk zomerweer. En - rechters zouden 't in 'n beschuldigde niet gelooven maar toch is't waar - ik dacht er niet aan, m'n kachel aantemaken. Te gekker was dit, omdat we in de huiskamer inderdaad sedert 'n dag of 8 stoken. Toen ik 't gister zei aan M: ‘wèl, morgen maak ik m'n kachel aan!’ nota bene [1.] nota bene: oorspr. voorafgegaan door zei. Vanaf ‘nota bene’ tot ‘genialiteit’ later toegevoegd. als 'n idee van reusachtige genialiteit antwoordde zy: ‘hé ja, dat's waar ook. Ik dacht dat je 't liet om de roetlucht!’ Neen, by open venster hindert die me niet. 't Is eenvoudig waar, dat ik m'n heelen kachel vergeten had! 'n Mensch is 'n wonderlyk wezen, en wie goed boek houdt van z'n scheefzien, van z'n bêtises &c &c &c, kan nooit verwaand worden. (Myn boekhouwery laat dus te wenschen over).
Op zeer veel in uw brief zou ik gaarne antwoorden (o.a. over die litteratuurdolhedens [9.] litteratuur: de Beweging van Tachtig, met name de brochure van Van Deyssel Over Literatuur.) maar op dit oogenblik bemoei ik my alleen met uw komst. ‘Eén nacht’? Dat's 'n tegenvaller!
Toen ik begon te schryven, was m'n plan, tegen dat tydsbestekjen optekomen, maar nu ik daaraan toe ben, voel ik 't... onbeleefde daarvan. Beklemd tusschen uw plichten te Rotterdam en de eischen der gezondheid uwer vrouw, moogt ge de eene plaats niet te laat weerzien, de andere niet te vroeg vaarwel zeggen, en - wel bezien - is 't misschien al 'n offer dat ge u dien éénen dag by ons ophoudt! Hoe moet ik me nu uitdrukken om U goed te overtuigen dat ge voor veel langer dan één dag ons hartelyk welkom zult zyn, en toch te voorkomen dat ge U [2.] U: oorspr. stond er Uw. opoffert om ons ‘niet te mankeeren.’
Het aandringen van onzen kant zou, vooral by 't onwel zyn uwer vrouw, onverantwoordelyk wezen. En ik heb [3.] heb: oorspr. stond er weet. geen wyzighedens omtrent den aard harer ziekte. Kwam [4.] Kwam: oorspr. stond er Lag. haar kwaal rechtstreeks uit de zenuwen voort (met 'n omweg zal alles wel met zenuwen in verband staan) dan zou ik zeggen: verlaat oogenblikkelyk Marienbad, de ware Kurplaats is hier. En voor nog meer kwalen is 't hier zeker best. Maar de gezonde ligging van ons huis is nu buiten sprake omdat zy waarschynlyk behoefte heeft aan andere middelen dan deze plaats (zegge: ons huis, niet: Ingelheim) aanbiedt. Hoe dit zy, ik mag daarin niet treden. Summa summarum [5.] Summa summarum: kort samengevat (lat.), ge zult zeer welkom zyn, hoe langer hoe liever, en toch zullen wy begrypen dat ge niet over langen tyd beschikken kunt. Ja zelfs, al schikte het U in 't geheel niet, doe wat U en Uw lieve zieke gelegen komt! 't Zou onzerzyds 'n domme hartelykheid wezen (= ònhartelykheid!) als we U niet volkomen vry lieten.
Maar mag onze Henriette [10.] Henriette: Het is onduidelijk om welke Henriëtte het hier gaat. wat langer blyven? Dit zou ik heel graag willen. Het is goed, U dit bytyds te vragen dan heeft ze den tyd daarover aan haar ouders te schryven. Gut, ik zeg daar ‘mag ze?’ Ik moet beginnen met de vraag: ‘wil ze?’ Nu, dàt hoop ik! - Na al 't natuurschoon (en meer andere dingen) die ge op uw reis te zien kreegt, zult ge hier niets byzonders vinden. Ja toch! Maar om dàt optemerken, is meer dan één dag noodig. 't Is de geheele levensmanier die zoo landelyk is. Dàt vindt men niet op [6.] op: oorspr. stond er aan. 'n Kurplaats, waar toch altyd ‘wereld’ is, met de daaraan verbonden gêne [7.] gêne: ongemakken (fr.). Hier (vertel 't niet over... er gaan dagen om dat ik me niet kam!) Maar... kammen zal ik my als ge hier komt. Ik maak er my 'n fête van u te Mainz te komen afhalen. (gekamd.) Nu, over dag en uur later. Toch zou 't z'n nut hebben als ge my schreeft op welken bepaalden dag ge te Rottm moet zyn, dan kunnen wy zorgen dat uwlieder plaatsen niet ingenomen zyn. Neen, daarvoor zal ik tòch wel zorgen!-
Dat ‘afhalen’ van Mainz doelt op 'nplannetje, u voortestellen van daar niet op den trein te gaan die de onhebbelykheid heeft ons huis in de laagte voorby te stoomen. Kyk:
Bijschrift Multatuli: Mainz - chaussée - Ingelh.
ons huis veel hoogerliggende dan Ingelh. & spoor spoorweg
Ryn
Als ge met den trein gaat, moet ge toch met 'n rytuig [8.] rijtuig: oorspr. stond er wagen. die vervelende hoogte op kruien, en met 'n rytuig (¾ uur) stapt ge (stappen wy) voor ons huis uit. En dat tourtje is by redelyk weer, heel lief. Ik laat dan met datzelfde rytuig uw grovere bagage naar de station brengen. Nu, dat alles komt makkelyk in orde. Ja, ik maak er my 'n groot genoegen van U te Mainz te komen afhalen.
Intusschen heel hartelyk gegroet van Uw
liefh.
Dek
Wat die beweging in de litteratuur [9.] litteratuur: de Beweging van Tachtig, met name de brochure van Van Deyssel Over Literatuur. aangaat, ze heeft geen goeden ‘onderlaag.’ 't Meeste geschryf van die nieuwe school (?) staat tot wezenlyke Letterkunde als soldatery tot heldenmoed. Maar... dit is by veel oudjes ook 't geval, en dit geeft aan de zotternyen van de jongeren 'n schyntje van - ja, van wat?
Tout cela ne coule pas de source! [11.] Tout cela enz.: dat alles gaat niet vanzelf, is geforceerd (fr.) De inspanning om byzonder te zyn, springt in 't oog. Dit geeft getuigenis van armoed. Niets banaler en ordinairder dan jacht op excentriciteit. Wie 't schoone niet leveren kan (omdat het niet in hem is, niet uit gebrek aan uitingsvorm, dat's byzaak!) zoekt z'n troost in 't leelyke, ‘als 't maar vreemd is’ denkt hy.-
Och, hoe jammer dat onze piano zoo'n versleten prul is. Daarvan zal Henriette, als ze wat langer blyft, ergernis hebben. Dáárvan alleen, naar ik hoop.