Lijst van brieven op datum
30 januari 1885
van
Maria Anna Elizabeth Hubertina Breunissen Troost-Coenders
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (1993)
30 januari 1885
Brief van mevr. M. Breunissen Troost-Coenders aan Multatuli. Dubbel en enkel vel ruitjespapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (⅘) beschreven. (M.M.)
Venloo 30 Januari 1885.
Hoog EdelGeboren Heer!
Ontvangt WEG. Heer in de eerste plaats mijn' innigen dank voor uw spoedig schrijven, het is mij een bewijs, dat gij bereid zijt om poging te doen om mijn' armen man misschien nog te redden. Dat hij reeds ontslag gevraagd heeft is zeker, doch geloof ik stellig, dat indien hij dit introk men hem dit zal toestaan. Het ontslag heeft hij aangevraagd tegen 1 Mei dezes jaars, de reden waarom hij nog tot zoolang wacht zijn mij onbekend. De Directeur der registratie heeft toen hij zijn besluit om uit het vak te gaan, vernomen heeft, hem zelf te Roermond gaan opzoeken, ten einde hem het dwaze van dezen stap onder het oog te brengen, en hem van dit besluit te doen afzien, doch het heeft niets geholpen. ZE vroeg hem wat of hij dan na 1 Mei wilde gaan beginnen hierop kreeg hij ten antwoord, dat is eene zaak die mij alleen aangaat. De Directeur beloofde mij, zijn best te zullen doen, opdat dezen stap hem zoo min mogelijk nadeel zal berokkenen, ook de twee Hoofdadministrateurs in het vak te 's Hage zijn oude kennissen van mijn' echtgenoot, en zullen al het mogelijke gaarne voor hem doen, want hij stond bekend als uitstekend ambtenaar.
Indien WEG. Heer U hem kondt overtuigen, dat hij niet beter kan doen dan in zijne betrekking te blijven, het ware de grootste weldaad in de eerste plaats voor hem zelven, voor mij en de kinderen.
Het is zeer moeilijk om hem te schrijven, doch indien iemand het hem aanraadt dat zou voor hem reden genoeg wezen juist om het niet te doen. Van zijne heele familie wil hij niets weten, dit is het gevolg, dat allen hem hebben willen overtuigen, dat hij omtrent mij in dwaling verkeerde, ik hoopte, dat nu hij maar eenmaal in het vak terug was, hij ook wel tot mij zou terug keeren, en deze hoop geef ik ook nog niet op, het is het eenige wat mij nog staande houdt. Ik denk nu of WEG. het beste deed hem te schrijven, dat U gehoord hebt, dat hij lijdende geweest is en daarvoor te Godesberg verblijf hield, en waarom of hij U toen niet eens opgezocht heeft, dat U hoordet dat hij weer terug gekeerd was in zijne betrekking, en hoopt, dat hij eens naar Wiesbaden komt, O! U kunt hem dit alles oneindig beter zeggen dan ik. Wie weet misschien zal hij van zelf met de ware reden (indien er bestaan) uit den hoek komen, het zal hem stellig goed doen, dat hij ziet, dat U zich naar hem informeert, en dan hoop ik vurig, dat hij Uwe wijze raadgevingen zal volgen. Innig hoop ik, dat hij er toe mogt overgaan UEG. te bezoeken, een paar dagen kan hij als Inspecteur best weg zonder verlof, wie weet hoeveel goed het hem doen zou.
Dikwijls sprak hij nog over de lieve ontvangst ten Uwent genoten, hartelijk dank ik UEG. voor het gulle en vriendelijke aanbod. Gaarne wil ik Uwe vragen naar waarheid beantwoorden. Het is juist zooals UEG. zegt, hij heeft aanspraak op pensioen indien hij wegens ziekte ontslagen wordt, maar niet indien hij zelf zonder oorzaak te noemen op ontslag aandringt. Dit pensioen hoop ik dat hij toch wel zal krygen, doch hij is eerst 35 jaren oud en heeft eerst 15 jaren dienst het pensioen zal dus indien hij het krijgt, zeer gering zijn en hoogstens fl 600. bedragen, alleen genoeg om hem zelven voor gebrek te behoeden. en buiten dat hebben wij niets geen fortuin, het is onder zulke omstandigheden vreesselijk hard geen geld te hebben.
In het begin, had hij wel besef zijner kwaal, doch nu, nu hij met goed gevolg zijne werkzaamheden waar neemt, gelooft hij zich radikaal genezen, en behalve de manie die hij tegen zijne heele familie heeft, maar vooral tegen mij, en dan, het niet in zijne betrekking willen blijven is toch ook eene manie. Ik woon met mijne twee kinderen bij mijne moeder aan huis, doch zal indien myn' echtgenoot uit zijne betrekking gaat, voor de kleinen en voor mij zelf moeten zorgen en dit is niet gering, maar uiterst moeielijk. Ik wil hopen, dat het zoover niet zal komen.
Innig hoop ik, dat Uwe pogingen door een goeden uitslag mogen bekroond worden.
Ontvangt WelEdelGestrenge Heer mijn' hartelijken dank, voor de mij betoonde deelneming met de verzekering mijner innige Hoogachting.
M. Breunissen Troost,
geb. Coenders.