Lijst van brieven op datum
6 februari 1884
van
Multatuli
aan
J.H. de Haas (bio)
Volledige Werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886 (1993)
6 februari 1884
Brief van Multatuli aan J.H. de Haas. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
N. Ingelheim, 6 febr '84
beste De Haas! Hartelyk dank voor uw brief met den inhoud... in alle beteekenissen! Uw opheldering aangaande de oorzaak die U minder bedreven maakte in de ‘Geschiedenis’ is duidelyk en eenvoudig. Misschien hebt ge reden tot dankbaarheid want wie zich reden tracht te geven van wàt hy leest zou haast jaloersch worden op 'n blindeman. De onzin die door geschiedschryvers sedert eeuwen werd gedebiteerd en nog dagelyks aan den man wordt gebracht is haarsträubend! [1.] haarsträubend: ontzettend (du.), in Duitse schrijfletters. Vandaag nog las ik - in 'n werk dat voor vryzinnig doorgaat, en in allen geval niet van orthodoxe zyde komt - dat het scheppingsverhaal van Genesis door wetenschappelyk-geologische onderzoekingen bevestigd wordt. Da hört aber alles auf! [2.] Da hört aber alles auf: daar staat je verstand bij stil (du.), in Duitse schrijfletters. Maar... ‘men kan niet lezen’. Ik ontwaar meer en meer dat men deze meening begint te deelen. Wat ge my van uw ‘gestudeerde luî’ meedeelt verwondert me niet. Onder de niet-lezen-kunnende menigte levert de akademie - neem me niet kwalijk, Doctor! - 'n niet te versmaden contingent. Toch zoek ik de breekebeenen in dat vak voornamelyk onder juristen, die dan ook m.i. - de weinige goeden niet te na gesproken - in ontwikkeling van denkvermogen byzonder laag staan. 't Wondert me dat de debatingclubs aan 't uitsterven zyn. By 't heerschend gebrek aan waarheidszin moesten die broeinesten van kunstmatig wanbegrip floreeren. Maar... bezweken in den stryd tegen café-chantant's! Nooit stierf 'n kwade zaak oneervoller dood. 't Woord ‘dood’ is wat te mooi. Zùlk onkruid vergaat niet! Er zal geen mangel [3.] mangel: tekort. komen aan woordgeknoei, aan 't huppelen op de slappe koord der chicane zoolang we gezegend blyven met 'n rechtspleging als de onze, met 'n volksvertegenwoordiging als de onze, met 'n vergadering-manie als de onze. ‘Praat of sterf!’ is 't algemeene wachtwoord. Wie niet praten, kibbelen ‘debatteeren’ kan, mag niet meedoen. Wie 't handigst is hoofdzaak te verduisteren door 't op den voorgrond halen van byzaken, wordt voor den knapste gehouden. Dat ‘men kan niet lezen’ is van volle toepassing op 't gesproken woord. Men kan niet hooren ook. D.i.: niet verstaan.
Gister las ik 't pleidooi in 'n zaak van vermoedelyke kindermoord. Er was erkend:
Goed! Het meisje wàs bevallen. Dáárover bestond geen stryd. Maar dit belette niet dat hy 'n zeer groot deel van z'n pleidooi besteedde aan het betoog dat... men zich vergissen kan in de kenteekenen van zwangerschap! Nogeens: het meisje zelf erkende de verlossing. De kwestie was alleen òf 't kind vermoord was, en zoo ja of zy 't had gedaan of 'n ander! Tòch debatteeren over de vraag of ze zwanger geweest was!-
Vandaag lees ik in de Courant:
‘Heden heeft het den almachtigen God behaagd van myne zyde weg te nemen myn innig geliefde Echtgenoote en pas geboren Dochter Elisabeth &c’
En, zegt hy verder:
‘Ieder zal beseffen wat ik in den bloei myns levens.. &c’
Als-i 'n oude stakkert was zou 't hem minder kunnen schelen naar 't schynt, maar z'n ‘bloei’ vindt hy zoo verdrietig.-
Waarschynlyk is die man nu eens géén advokaat! 't Is mogelyk. Maar hy verdiende utriusque Juris magister [5.] utriusque etc.: meester in de beide rechten (n.l. in privaat- en publiekrecht) (lat.) te wezen. Straks maken ze 't hem h.c. [6.] h.c.: honoris causa: als eretitel (lat.)
Zooeven las ik 'n stuk over de ‘muntkwestie’ dat wèl riekt naar de akademie. 't Is geen haar beter dan de dood advertentie van dien bloeienden man die er vrouw en kind op nahield in één stuk, en 'n pasgeboren dochter had die moeder was.
De zotterny van zoo'n malle advertentie ligt maar wat meer voor de hand. Wie zich toelegt op de kunst van lezen vindt overal iets van 't zelfde allooi.
In 't zondagsblad van 't ‘Nieuws’ komt 'n rubriek voor ‘Bloemen van eigen bodem en uit den vreemde’. Ik verneem dat De Veer die levert. (Geen Doctor wel is waar maar toch 'n ‘gestudeerd man’.) Dat citaten magazyn is kurieus van nietigheid en onzin. Men staat verbaasd over 't gehalte der dingen die 't lezend publiek zich laat voorzetten. Die De Veer weet als schryf-industrieel heel goed hoe ver hy gaan kan. Als standmeter der intelligentie van 't Publiek zyn z'n bydragen opmerkelyk.-
Dezer dagen las ik 'n boek dat me innig veel genoegen deed. Het ligt geheel buiten uw kring (en ook rekommandeer ik 't niet aan Lina) maar wat my betreft in lang heb ik geen boek gelezen dat me zooveel voldoening gaf. En dit verheugt me zoo. Vooral ook omdat ik hierin een bewys meen te mogen vinden dat ik (die zooveel afkeur, zooveel minacht) geen genoegen schep in afkeuren of minachten. Van jongs af had ik zoo'n byzonderen lust om de West-Indien te leeren kennen. Daarvoor bestonden oorzaken [7.] oorzaken: oorspr. stond er redenen. die ik nu voorbyga. 't Was en is zoo. Toen ik nog in den waan verkeerde dat dat ‘Huldeblyk’ my zekere vryheid van beweging verschaffen zou, stond 'n reisje naar Paramaribo op den lyst myner plannen. Hoe dit zy, ik stelde belang in de West, en nòg. Daar zag ik 'n werk aangekondigd van zekeren Kappler over Nederl. Guyana [11.] Zie 25 januari 1884, noot 5.. Ik schafte het my aan, en zie, zelden beantwoordde een boek zoo volledig aan 't verlangen van den kooper als dàt werk. Die Kappler levert waar voor 't geld! Daarby komt dat z'n arbeid tevens den naam van Lebensbild verdient. Hy had het ook ‘Mémoires’ of ‘Confessions’ [8.] confessions: bekentenissen (fr.) kunnen noemen. Ik lees met wantrouwende attentie, en moet erkennen dat ik hem nergens betrapte op onwaarheid. Er is iets eenvoudig-naïfs in z'n mededeelingen dat zeer voor den man inneemt. Verbeeld u dat hy als arme 19 jarige jongen in 1835 Stuttgard verliet. Hy had 'n onweerstaanbare lust om ‘de wereld’ te zien, vreemde landen, vreemde natuur, vreemde zeden. Maar... arm! De eenige manier was, zich te Harderwyk [9.] Harderwijk: in die stad was sedert 1843 het Koloniaal Werfdepôt gevestigd, waar soldaten voor Ned.-Indië werden aangetrokken en opgeleid. te laten aanwerven. Hy diende z'n 6 jaren uit, na 't gebracht te hebben tot fourier. Daarna ging hy naar Wurtemberg terug, bleef daar slechts twee maanden om op nieuw naar de West te gaan, natuurlyk alweer zonder middelen maar nu als vry man. Daar is hy maar eventjes veertig jaar gebleven en hy leidde 'n waar Robinson Crusoe's leven, of nagenoeg. Want de weinige indianen of boschnegers waarmee hy in aanraking kwam, kunnen niet gelden voor gezelschap. In de latere periode van z'n verblyf had hy 'n 20, 30 (ja, tot zeventig toe) Wurtembergers by zich, maar hy klaagt bitter over dat volk. Eenigszins beter kon hy met Chinezen terecht die na de slaven-emancipatie door bemiddeling van de Regeering werden ingevoerd. Wat die man heeft gewurmd om zich staande te houden, is verbazend. Gedurende vele jaren moest hy in de bosschen kapellen & kevers vangen om aan den kost te komen. Of liever, óók daarom. Want entomologie en zoölogie was z'n liefhebbery.
Hy heeft dan ook 'n heele verzameling opgezette dieren en skeletten weten te bezorgen aan 't museum te Stuttgard. Hy zelf betreurt z'n gemis aan wetenschappelyke leiding, maar ik betwyfel of menig man van 't vak zooveel wetenswaardigs geleverd heeft. En ik die zoogaarne veel weten wilde van Guyana! Na Kappler's boek kan ik me voorstellen er geweest te zyn. (Geholpen door de kennis van eigenaardigheden die tropenlanden met elkaar gemeen hebben.) Toch zou ik thans nog gaarne daar heen willen. Maar ik zou er nu niet komen als vreemdeling.
Wat overigens de toestand van dat enorm groot land aangaat (ethnologisch en maatschappelyk) die is treurig. En ik zou - evenmin als de regeering te Paramaribo of in den Haag - weten wat er moet gedaan worden om daarin verbetering te brengen. Ook Kappler ziet het donker in.
De onderzoekingslust en taaie yver van dien man zyn bewonderenswaardig. Thans is hy - 68 jaren oud! - in de Oost om ook dáár eens rond te zien. Hoeden af voor dien man!
En even als hy zich beklaagt over gebrek aan ‘wetenschap’ - m.i. ten-onrechte, schoon Joost weet waar hy de kennis vandaan haalt - meent hy ook dat hy geen ‘schryver’ is. In 'n kort voorberichtje maakt hy daarover als 't ware z'n excuses. Dit hoefde niet! Ik beweer dat zéér veel brokstukken van z'n boek 'n eervolle plaats zouden beslaan in Bloemlezingen. Ook geestig is hy hier en daar. Ik ben zeker dat hyzelf dit niet weet, en juist daarom is 't zoo aantrekkelyk.
Uit de courant zie ik dat het boek vertaald is. Zal men de waarde er van beseffen? Misschien niet! Maar wel durf ik voorspellen dat Kappler's ‘Guyana’ zal worden aangehaald na eeuwen nog, als de versjesmakers en hoofdartikelschryvers van den dag lang zullen vergeten zyn.
En nog eens zeg ik dat ik 't werk noch U noch Lina aanbeveel als lektuur. Er zyn byzondere oorzaken die 't my zoo waard maken. Afgescheiden van 't meer genoegelyke dat 'n boek verschaft - daar dat voor 'n deel smaakzaak is - moest de Regeering den man beloonen die haar zooveel wetenswaardigs levert omtrent een harer oudste (en ci-devant [10.] ci-devant: voorheen (fr.) belangrykste!) kolonien. De huizen aan Heeren- & Keizersgracht te Amsterdam zyn van westindisch geld gebouwd. Er was 'n tyd dat de West indische Compagnie... maar helaas, thans is Suriname een lastpost. Voor iemand die O. Indie kent, is de armzaligheid van die kolonie kluchtig! Z. Exce de gouverneur van West-Indie heeft minder belangryke zaken te besturen dan menig controleur-civielgezaghebber in de Oost. Het Bestuur speelt daar dan ook 'n treurige rol - armoedig! - maar er is misschien niets aan te doen daar 't land gebrek heeft aan de eerste voorwaarde van welvaart, aan handen. Ik stel me geen heil voor noch van europesche kolonisatie, noch van chinezenaanvoer, noch van Bengaalsche koelies. Eigen bevolking heeft het land zoo goed als niet. Indianen en boschnegers stryden in getal om den prys der onbeduidendheid, en al ware dit anders, 't is onbruikbaar volkje. Voor die 1½ man boschnegers is 't Gouvernement nog bang, nota bene! Men houdt die canailles te vriend door geschenken of tribut in geld!-
Ziedaar 'n lange praatbrief beste de Haas. Geef hem ook aan De Wolff en weest allemaal hartelyk gegroet van ons drien. Mies & Wou zyn wel en de laatste vroolyk als altoos.
Dek
Ik lees niet na. Misschien loopen de zinnen niet rond. Soms sla ik woorden over, ook dat is - zooals uw geschiedenisonkunde - oogenzaak. Ik zie geen heelen regel tegelyk.