Lijst van brieven op datum
26 augustus 1883
van
Gosewina Carolina de Haas-Hanau (bio)
aan
Mimi Douwes Dekker (bio)
Volledige Werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 (1991)
26 augustus 1883
Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (¾) beschreven. (M.M.)
Lieve Mimi
Toen ik U verleden week zeide dat ik er naar verlangde U eens uitvoerig te schrijven, had ik vooral op 't oog het onderwerp van mijn laatsten brief aan Dek.-
Maar eerst dit: Gisteren met Lientje over Ingelheim sprekend, hoorde ik toevallig dat daar heden (zondag) voor 14 dagen van mij twee brieven tegelijk zijn bezorgd: één aan U en één aan Dek geadresseerd. Wat moet U dàt dwaas voorgekomen zijn! Weet dan dat ik dien aan U vrijdags vóór 3 uren en dien aan Dek s' Zaturdags op dien zelfden tijd verzond. Als ik ze op denzelfden dag geschreven had, spreekt 't van zelf dat ik ze aan één adres en in elkaar gesloten gezonden zou hebben. Nu heeft het den schijn of ik geheimen voor U had. Dat zou even onzinnig als belachelijk zijn! Gij kent me hoop ik, genoeg, Mimi, om me tot zulke nonsens niet instaat te achten, niet waar? Daarover dus verder geen woord.
De inhoud van mijn brief aan Dek is U natuurlijk bekend. Zoo ook zijn antwoord. Die zaak is dus afgedaan. Dek's wil is mij een wet waartegen ik niet 't minste zou willen inbrengen en daarmede basta. Wilt Gij mij echter toestaan U eens uitteleggen hoe ik er toe gekomen ben zoo'n plan te maken en dat Dek onder de oogen te durven brengen? Als ik U alleen zeg dat ik zoo gehandeld heb omdat ik het niet laten kon is dat volkomen waar en in zeker opzicht voldoende. Maar ik stel er prijs op U dit eenigszins te mogen verklaren. Zonder dàt zoudt Ge me allicht verkeerd kunnen beoordeelen en dàt zou me spijten.
Ge weet hoe hoog ik Dek schat en 't is U bekend hoe ik denk over zijn werken. 't Zijn en blijven voor mij onuitputtelijke bronnen van levenswijsheid en edel genot. 'k Zou niet kunnen zeggen wat ik er al niet aan te danken heb. Daaruit vloeit voort, als Dek behoefte zou gevoelen om nog méér te schrijven, ik dit feit zou beschouwen als hoogst gelukkig en boven alles nuttig. Nu Dek echter schrijven moet tegen zijn zin, gedwongen omdat hij 't beloofd heeft; nu hij schrijven moet niettegenstaande hij duizend redenen heeft om liever niet te doen, nu vind ik het ellendig en drukkend voor elk die 't waarlijk goed met hem meent. Ik kan mij dan ook maar niet begrijpen hoe niet velen daartegen protesteeren en 't Dek mogelijk en gemakkelijk trachten te maken dien last van zich af te werpen. Die geest bezielt me; van die gedachte ben ik zóó doordrongen, dat ik ze, als de gelegenheid zich voordoet, telkens en onder allerlei vormen uit. Reeds meermalen bracht ik het onderwerp te pas, maar tot nog toe vond ik slechts weinigen die 't hierover met mij eens zijn. Waaraan kan dat liggen, Mimi, voel ik zoo mis? Is mijn bewering zoo dom, mijn conclusie zoo verkeerd? Er zijn toch zoo héél véél menschen die Dek even lief hebben als ik, hoe kan 't komen dat wij op zoo'n voornaam punt hem betreffend, zóó van meening verschillen? Begrijp jij dat, Mies? Ik niet, hoor. ‘Wil je dan absoluut hebben dat Dek niet meer schrijft?’ vroeg mij laatst een zeer goed' vriend van Dek, nadat ik op diens positie met nadruk gewezen had. Kan jij zoo'n vraag uit den mond van een liefhebbend en waardeerend vriend, verklaren, beste Mies? Voor mij is en blijft 't een onoplosbaar raadsel. - Onder de gegeven omstandigheden begeert Dek geen hulp. Soit, dat is zijn zaak, dat pleit alweêr voor hem.
Maar naar mijn inzien was 't ons aller plicht tegenover hem geweest te trachten hem een ‘arbeid’ te besparen die om bondige redenen hem stuiten moet.
Voor al dezen die iets begrijpen van den strijd die hij voeren moet om zijn tegenzin te overwinnen, zullen de vruchten van zijn arbeid, hoe heerlijk ook overigens, zoo bitter zijn als gal.-
Wat zijn menschen die zoo in alles kunnen berusten voor zichzelf toch gelukkig! Wat worden ze minder geplaagd dan wij! Want 't is en blijft voor sommigen een plaag aan zoo iets niets te kunnen doen.
Toen ik bij niemand grond genoeg vond om in combinatie een plan te maken, besloot ik 't alléén te wagen. Och, Mies 't is misschien dwaas pretentieus van me geweest aan Dek zoo iets voortestellen, maar ik kon 't niet laten. Hoe hij die handeling gevonden heeft laat ik in 't midden. Hij heeft 't recht haar te veroordeelen, maar dat zou ik nog liever hebben dan dat hij mij rekenen zou onder de velen die berusten in de omstandigheden en met onverdeeld verlangen zijn toekomstig gedwongen werk tegemoet zien. Op gevaar af dat hij mij, onbescheiden, en lastig, prétentieuse vindt, protesteer ik tegen hetgeen Dek in dit geval zoo eigenaardig zijn ‘métier’ noemt. Helaas 't helpt niet. Dek zal en wil zich geweld aan doen en nogmaals hij zal aan 't publiek toonen waartoe een Multatuli instaat is. Voor enkele vrienden zal 't echter zeker een pijnlijk verwijt zijn en blijven. - Denk toch vooral niet, lieve Mimi dat ik op de zaak wil terugkomen. Over zulke interessante zaken spreekt men met de hoofdpersoon maar eens. Dek heeft ‘neen’ gezegd en daarmede is alles uit. Toch voelde ik behoefte er met U over te spreken. Ik ben er te vol van om er over te kunnen zwijgen en 'k weet niemand die mij zoo goed zal begrijpen als Gij. Daarom kwam ik met vertrouwen tot U. 't Is me een pak van 't hart over dat onderwerp eens opgebiecht te hebben, en 'k weet zeker dat zoo ik in een of meer opzichten absolutie van Dek of U nodig had, dat Gij mij die reeds geschonken hebt.
Antwoord me maar niet, Mimi, ook zonder dat hebt Gij toch genoeg te doen. Als Ge me alleen maar aanhoort ben ik al tevreden. Och ik kon 't bovenstaande heusch niet voor me houden. Maar 'k beloof het je, Mies, je zult er van mij geen woord meer [over horen].
Ik heb door alles heen in de laatste dagen te veel over het bewuste onderwerp gedacht, om er niet vol van te zijn. Daarom zal ik U voor deze keer dan ook niet schrijven over andere zaken. Alleen nog dit over Lientje. In heel veel opzichten heeft de reis haar goed gedaan. Ze ziet er beter uit, ze is lustiger en vrolijker en ze eet beter dan vroeger. Met veel wijsheid geeft ze me les in 't klaarmaken van een en ander en zegt telkens ‘dat Mevrouw alles zoo smakelijk bereiden kan’ Ze zal me ‘met een en ander eens op de hoogte helpen’ zegt ze. En ze is al bezig geweest. Ze heeft van daag een kinder diner klaar gemaakt op 't speel fornuis. In den tuin heeft ze daar alles klaar gemaakt en gekookt en gebakken tot tulband en pudding toe. Soep, vleesch, groente, aardappelen, rijst, appelmoes en nog veel meer. 't Diner duurde van 4 tot 5¾ uur, 't mocht dus wel een gala diner heeten. Och wat zijn jij en Dek lief en zorgzaam voor haar geweest! Ze komt niet uitgepraat over Ingelheim en geen wonder! 'k Wou dat ik óók maar eens iets van beteekenis voor je doen kon! 'k heb nog altijd hoop op de toekomst! Wie weet. Als we met geweten hadden dat Dek rust nodig had en dat alle afleiding op 't oogenblik verkeerd was, zou ik Lien van Ingelh zijn komen halen, deels uit verlangen om van de gelegenheid gebruik temaken (dat begrijp je) U weêr eens te zien, deels om Dek en U 't onaangename te besparen dat ik bij nader inzien wel begreep dat er voor U gelegen was in ons uitdrukkelijk verlangen in 't alleen laten gaan van Lientje. En dat ik hierin me niet heb vergist bewezen Dek's hartelijke woorden daarover in zijn brief aan Haas! Maar alles in aanmerking genomen mocht ik er niet aan denken, nog minder van reppen om haar te gaan halen. Daarom heb ik het dan ook met gedaan met Haas' billijken en goed vinden.
Dag, Mimi, groet Dek en Wou van mij als Ge 't ten minste niet verkeerd vindt hem te zeggen dat ik U dezen schreef.
Adieu, adieu, nogmaals hartelijk bedankt voor alles.
tt
Lina