Multatuli.online

3 februari 1883

Brief van Multatuli aan E. Bernhold. Twee foliovellen, waarvan blz. 1-7 beschreven. De vellen zijn ietwat bros, waardoor enig tekstverlies is opgetreden. Op blz. 1 is een formuliertje geplakt. (M.M.)

Eingeschrieben

Herrn Major E. Bernhold

Bataillons Commandeur

Erlangen

Nieder-Ingelheim 3 febr. 1883

Sehr geehrter Herr Major.

Ganz unerwartet empfingen wir heute die Nachricht dass Frau von Gugel die Mutter unseres Pflegekindes den 30. Januar in Wiesbaden gestorben ist. Wir halten es nun für unsere Pflicht die Ansprüche des kleinen Eduard (den wir Walter - holländisch Wouter - nennen) auf den ihm gesetzlich zukommenden Theil der mütterlichen Erbschaft zur Geltung zu bringen, damit uns nicht später der Vorwurf treffe des lieben Kindes Interesse vernachlässigt zu haben. Da also, um gerichtlich auftreten zu können eine gehörige Legitimation erförderlich ist, nehmen wir die Freiheit Sie zu bitten uns von den Curatel [behörde] [1.] Behörde: hierbij tekent Multatuli in de marge aan: De hier bedoelde Curatelbehörde is het Landgericht Gerolshofen bei Schweinfurt. eine dazu streckende Vollmacht aushandigen zu lassen.

Unsere Namen sind: Eduard Douwes Dekker, Rentner Maria Cornelia Frederika Hamminck Schepel, Eheleute, beide in Nieder-Ingelheim wohnhaft.

Um nun etwaiges periculum in morā [4.] periculum in morā: (juridische term) gevaar dat door vertraging ontstaat (lat.) vorzubeugen, kommt es uns erwünscht vor diese Sache möglichst zu beschleunigen, weshalb ich Sie höflich bitte mir umgehend zu benachrichtigen ob Sie diesen Brief richtig erhalten haben, damit wir so bald möglich wissen ob wir das erfórderliche Dokument in wenigen Tage entgegen sehen können? Ich würde Sie mit dieser Angelegenheit nicht belästigt haben, wenn ich nicht fürchtete dass eine Bitte meinerseits an die Behörde in Gerolshofen, wenig fruchten würde da ich diesen Herren eine unbekannte Persönlichkeit bin und ich nicht weiss ob sie die Verhältnisse kennen.

Was den lieben Jungen selbst anbetrift, ich habe von ihm nur Gutes und Freudiges zu sagen. Er ist uns ein wahrer Schatz, und hat wahrhaftig keine mutterliche Erbschaft nöthig um unser Liebling zu sein. Vor etwa sechs Monate ist er an diphtheritis erkrankt. Unsere Angst war unbeschreiblich, doch glücklicherweise war der Krisis in wenigen Tage überstanden. Tüchtige artzliche Hülfe und sehr sorgfältige Verpflegung haben ihn gerettet. Auch die Spuren der Krankheit verschwanden ziemlich schnell, so dass er wieder ward, was er immer war: ein Musterbild des Wohlbefindens und des Glücks. Es macht einem Freude den lieben Jungen in seinem Thun und Treiben zu beobachten. Lieber Herr Bernhold, gönnen Sie sichselbst doch einmal das Vergnügen davon Zeuge zu sein! Freuen Sie uns doch einmal mit Ihrem Besuch! An Logisgelegenheit fehlt es uns nicht, und Sie werden immer herzlich willkommen sein.

Heute ist der kleine Taugenichts mit ‘Mama’ und seinem Onkel [2.] Onkel: Albert Hamminck Schepel. (meiner Frau Bruder, der bei uns logirt) nach Mainz. Sie kommen gegen sechs Uhr zurück. Das ganze Haus kommt mir als ausgestorben vor, weil ich sein gewöhnliches Jauchsen nicht höre. Denn Jauchsen ist die allgemeine Kundgebung seines Daseins. Da wir ihm ungerne die Ingelheimer Dorfsschule besuchen sahen, bekommt er, seitdem er den 25 Januar 1882 schulpflichtig wurde, von einem tüchtigen Lehrer Hausunterricht, doch hauptsächlich lehrt ihm meine Frau. Für das Klavier scheint er gute Anlagen zu haben. Die Arithmethik habe ich für meine Rechnung genommen. Sein Gedachtnis lässt zu wünschen übrig (d.h. für Schulsachen, vielleicht weil das Abstracte ihm weniger anspricht) doch seine Intelligenz ist sehr scharf. Vor alles aber ist er liebenswürdig. Und wie er seine ‘Mama’ liebt! Es ist mir ein trostender Gedanken dass sie bei meinem Todte (ich bin jetzt 63!) nicht allein stehen wird. Das Bewusstsein seines Bedürfnisses an ihre Sorge und Liebe wird sie starken in allen Lebensumständen, und also ist der liebe Jungen schon jetzt, statt ein Last eine wahre moralische Stütze. Darum auch, lieber Herr Bernhold soll nie, weder Ihrerseits noch von ihm, die Rede von Dankbarkeit sein. Wir sind Ihnen Dank schuldig für was Sie während der zwei ersten Lebensjahre des von seiner Mutter verstossenen Kindes für ihn gethan haben. Was würde von unserm Liebling geworden sein, wenn Sie eben so wenig Herz gehabt hätten wie Frau von Gugel? Wie dem sei, kein Tag ist seit nun fünf Jahre vorbeigegangen ohne freudiges Zurückdenken an den Augenblick als der liebe damals zweijähriger Knabe zu uns gebracht wurde. Wie Sie sich erinnern, war meine Frau Hauptperson in der Sache. Sie fing es ohne mein Vorwissen an, da ich damals in Holland war, und anfänglich war ich nur halb mit ihrem Vorsatz eingenommen. Doch der kleine Schelm wusste mich sehr schnell zu eroberen, und was meine Frau angeht, nie wurde ein edler Antrieb herrlicher belohnt.

Ich kann der Versuchung nicht widerstehen sein Bildchen hier einzuschliessen obschon ich Sie freundlichst bitten muss es mir zurück zu schicken, da es das letzte ist das mir von einer Aufnahme im Februar 1882 übrig blieb. Die vielen anderen Exemplare sind mir von besuchenden Freunde und Familie abgeschmeichelt. Also lieber Herr Bernhold, schicken Sie es mir gf [3.] gf: gefälligst. zurück, oder besser noch, bringen Sie es selbst!

Nach freundlichem Gruss bleibe ich

Ihr ergebener

DD

Sie entschuldigen doch dass mein Brief so lang wurde? Wenn Walter nicht nach Mainz wäre, würde ich mich kürzer haben fassen müssen denn er lässt mir gewöhnlich wenig Ruhe. Immer hat er etwas zu fragen oder zu bestellen bei ‘papa’. Kommen Sie doch einmal. Es ist ein Vergnügen den lieben Jungen anzusehen.

Het op blz. 1 geplakte formulier vermeldt:

Post-Einlieferungsschein.
Dass am heutigen Tage
Gegenstand Br. [1.] Ingevuld in duitse schrijfletters.
Werthangabe Eingeschrieben [1.] Ingevuld in duitse schrijfletters.
Gewicht -
Empfänger E. Bernhold [1.] Ingevuld in duitse schrijfletters.
Bestimmungsort Erlangen [1.] Ingevuld in duitse schrijfletters.
zur Beförderung mit den Post eingeliefert worden, wird bescheinigt
Nieder-Ingelheim den 3. Febr 1883 [1.] Ingevuld in duitse schrijfletters.
Post-Annahme [Onleesbaar] [1.] Ingevuld in duitse schrijfletters.

Vertaling:

Aangetekend

De heer Majoor E. Bernhold

Bataljonskommandant

Erlangen

Nieder-Ingelheim 3 febr. 1883

Zeer geachte Heer Majoor,

Geheel onverwachts ontvingen we vandaag het bericht dat mevrouw Von Gugel, de moeder van ons pleegkind, op 30 januari in Wiesbaden gestorven is. Wij achten het nu onze plicht de aanspraken van de kleine Eduard (die wij Walter - nederlands: Wouter - noemen) op het hem juridisch toekomende deel van zijn moeders nalatenschap aanhangig te maken, opdat ons niet later het verwijt zou treffen het belang van het kind te hebben verwaarloosd. Aangezien daarom een passende legitimatie vereist is teneinde juridisch te kunnen optreden, nemen wij de vrijheid U te verzoeken ons door de Raad van Voogdij een daartoe strekkende volmacht te doen toekomen.

Onze namen luiden Eduard Douwes Dekker, zonder beroep, Maria Cornelia Frederika Hamminck Schepel, echtgenoten, beiden woonachtig in Nieder-Ingelheim.

Om nu een eventueel periculum in mora te voorkomen, lijkt het ons wenselijk deze zaak zoveel mogelijk te bespoedigen, reden waarom ik U beleefd verzoek mij per omgaande te berichten of U deze brief in goede orde hebt ontvangen zodat wij zo gauw mogelijk weten of wij het benodigde dokument binnen enkele dagen tegemoet kunnen zien. Ik zou U met deze kwestie niet lastig gevallen hebben, als ik niet vreesde dat een verzoek van mijn kant aan het betreffende bureau in Gerolshofen weinig vruchtbaar zou zijn omdat ik voor de Heren van het Bestuur een onbekende ben en niet weet of ze van de zaak op de hoogte zijn.

Wat de lieve jongen zelf betreft, van hem kan ik alleen maar goede en vreugdevolle berichten sturen. Hij is voor ons werkelijk een schat en heeft werkelijk geen moederlijk erfdeel nodig om onze lieveling te zijn. Ongeveer een half jaar geleden heeft hij aan diphteritis geleden. Wij waren onbeschrijfelijk bang, maar gelukkig was de krisis binnen enkele dagen bezworen. Bekwame hulp van een dokter en zeer zorgvuldige verpleging hebben hem gered. Ook de sporen van de ziekte verdwenen tamelijk snel, zo dat hij weer werd wat hij steeds was: een toonbeeld van welvaren en geluk. Het is een vreugde de jongen in zijn doen en laten te observeren. Mijn beste heer Bernhold, gunt U zich toch eens het genoegen daar getuige van te zijn! Doet U ons eens een plezier met Uw bezoek! Wij hebben geen gebrek aan logeerruimte en U bent altijd hartelijk welkom.

Vandaag is de kleine rekel met ‘Mama’ en zijn oom (een broer van mijn vrouw die bij ons logeert) naar Mainz. Ze komen tegen zes uur terug. Het hele huis lijkt wel uitgestorven, omdat ik zijn gebruikelijke juichende stemgeluid niet hoor. Want juichen is de gewone manier om zijn bestaan kenbaar te maken.

Omdat we hem niet graag op de Ingelheimer dorpsschool wilden doen, krijgt hij sedert 25 januari 1882 toen hij leerplichtig werd, huisonderwijs van een kundige docent, maar het voornaamste leert hij van mijn vrouw. Hij schijnt een goede aanleg voor pianospelen te hebben. De rekenkunst heb ik voor mijn rekening genomen. Zijn aandacht laat te wensen over (dat wil zeggen voor schoolse zaken, misschien omdat het abstrakte hem nog weinig zegt) maar zijn intelligentie is heel goed ontwikkeld.

Maar bovenal is hij beminnelyk. En hij is dol op zijn ‘mama’! Voor mij is het een troostrijke gedachte dat zij bij mijn dood (ik ben nu 63!) niet alleen zal komen te staan. Omdat zij zich ervan bewust is dat hij behoefte heeft aan haar zorg en liefde zal dit haar kracht geven in alle omstandigheden en nu al is de lieve jongen een werkelijke morele steun voor haar in plaats van een last. Daarom moet er ook, beste mijnheer Bernhold, noch van Uw kant noch van de zijne ooit sprake zijn van dankbaarheid. Wij moeten U juist dankbaar zijn voor alles wat U gedurende de eerste twee levensjaren van het door zijn moeder verstoten kind gedaan hebt. Wat zou er van onze schat geworden zijn, als U even harteloos geweest zou zijn als mevrouw Von Gugel? Hoe dit zij, sinds vijf jaar is er geen dag voorbijgegaan zonder dat wij met vreugde terugdachten aan het ogenblik dat de lieve toen twee jaar oude jongen bij ons gebracht werd. U zult zich wel herinneren dat mijn vrouw de hoofdrol speelde in deze kwestie, zij was er zonder mijn voorkennis aan begonnen omdat ik destijds in Holland was, en in het begin was ik maar half te spreken over haar plan. Maar de kleine deugniet wist mij heel gauw voor zich te winnen en wat mijn vrouw aangaat, nooit is een nobele bedoeling met meer vreugde beloond.

Ik kan de verleiding niet weerstaan een kiekje van hem hier bij te sluiten, ook al moet ik U vriendelijk verzoeken het my terug te sturen omdat het de laatste afdruk is die over is gebleven van een opname in februari van het vorige jaar. Heel wat andere exemplaren zijn mij door smeekbeden van bezoekers vrienden en familieleden afhandig gemaakt. Dus mijn beste heer Bernhold, stuurt U het mij alstublieft terug, of - nog beter - brengt U het zelf!

Met vriendelijke groet blijf ik

Uw U toegewyde

DD

U neemt mij toch niet kwalijk dat mijn brief zo lang is geworden? Als Wouter niet in Mainz was, zou ik me bondiger hebben moeten uitdrukken, want hij laat mij gewoonlijk nauwelijks met rust. Altijd heeft hij iets te vragen of wil hij iets loskrijgen van ‘papa’. Komt U alstublieft eens bij ons. Het is gewoon een plezier die lieve jongen bezig te zien.

Bewijs van ter post bezorging:

Vandaag werd aangeboden

voorwerp: brief
waarde: aangetekend
gewicht: -
geadresseerde: E. Bernhold
plaats van bestemming: Erlangen

om verzonden te worden; waarvan dit bewijsstuk getuigt

Nieder-Ingelheim de 3 februari 1883

Postbeambte [onleesbaar]