Lijst van brieven op datum
11 november 1882
van
Joh. F. Snelleman (bio)
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 (1991)
11 november 1882
Brief van J.F. Snelleman aan Multatuli. Vijf kwarto vellen postpapier, waarvan blz. 1-4 en 5 (½) eenzijdig beschreven (M.M.) Met gedrukt briefhoofd Joh. F. Snelleman. De brief werd op 12 november voltooid.
Ginneken, 11 November 1882
Waarde Vriend!
Want zoo mag ik U immers wel noemen na Uw hartelijken brief van den 23sten October? Uw deelnemende woorden hebben mij goed gedaan - ge hebt zoo goed begrepen wat er in mij is omgegaan gedurende dat sukkelen, dat eindelijk tot het besluit leidde: in godsnaam dan maar! En ook nog nà dat besluit - maar dat is nu alles gelukkig over. Door zuinigheid hoop ik in eenige jaren de laatste sporen van die geschiedenis uit te wisschen - en dan blijft er niets anders over dan eene nog grootere waardeering van menschen, in wier genegenheid ik mij reeds mocht verheugen, menschen die me op allerlei wijzen gesteund hebben. Dat is de aangename herinnering van deze zaak.
‘Hoeveel kans is er dat 'n ander rechtgeaarde kippen zal ter wereld brengen als 't U niet gelukt is?’ zoo vraagt gij. Wel, voor zoover als ik kan beoordeelen bracht ik wel rechtgeaarde kippen ter wereld, maar gingen zij te gronde door gemis aan behoorlijke levensomstandigheden - beter gezegd - voorwaarden. Het resultaat mijner ondervinding is dit: Broeien is geen kunst maar wel het groot brengen. Tot den vijfden, zesden dag wies 't jonge volkje zeer tierig, maar daarna begon de een na den ander met hangende vleugels te zitten en dood te gaan. En dit trots de meest nauwkeurige zorg voor goed voedsel, zuiver drinkwater, beschutting voor kou en zindelijke verblijven. (Parasieten kwamen niet voor.) Wat was 't dan? Ik houd 't er voor dat er te veel bij elkander zaten en dat de sterkeren schade deden aan de zwakkeren door ze te verdringen, te vertrappen en weg te duwen aan de etensbakken. Tout comme chez nous! [1.] Tout comme chez nous: Precies zoals bij ons [mensen] (fr.) Toen die eerste partij zwakkeren dood was, was er natuurlijk weer 'n zwakke bende onder de overgeblevenen. Gij begrijpt, dat men in eene onderneming zooals ik wenschte op touw te zetten, niet de kuikens bij tientallen kan ‘einsperren’. [2.] einsperren: opsluiten (du.) Honderden moeten er bijeen kunnen zijn willen de kosten van oppassing enz. gering genoeg zijn om winst over te laten. Daarom is 't m.i. volstrekt niet zeker dat het Uw vrouw eveneens mislukken zal; wanneer zij hare zorgen kan wijden aan de opvoeding van anderhalf honderd kuikens bv. - wel ik geloof niet dat er dan veel zullen sterven. Juist daarom zond ik met de broedmachine twee zoogenaamde kunstkloeken om ophooping te voorkomen. Meer wijsheid ben ik voornemens binnen kort aan Uwe vrouw te zenden en wel over de behandeling van de machine, het inleggen en keeren der eieren enz. enz. De meeste broeiers beginnen vroeg in 't voorjaar en vóór dien tijd zal ik zorgen dat een uitvoerige handleiding bij U in huis is. Dat ondernemingen zooals ik de mijne gedacht heb, in Nederland slagen is mij tot dusver nog niet gebleken. En buitenlands? Ach, wat komt men daarvan te weten zelfs gedurende een verblijf van eenige dagen? Want, zooals Woutertje van den aardappelenkoopman zeide, wat zoo'n man zeit is allemaal fut! Ik begin 't hoe langer hoe meer te gelooven. Is dit zoo? vraagt ge dan ook, zeer terecht. Het is helaas waar, maar dat: is dit zoo wordt 't wachtwoord van onzen tijd. Dat de oude Egyptenaren reeds kunstmatige kippenbroeierijen hadden is zoo, want ik zie niet in, welk voordeel er zou steken in de valsche bewering. En dat gij wel eens gedacht hebt over het beginnen aan een dergelijke zaak kwam mij niet veemd voor, daar ik wist dat Havelaar in gesprek over de regels der taal kan overspringen op de voordeelen eener Egyptischen hoenderbroeierij [3.] Toespeling op de karakterbeschrijving van Havelaar in het zesde hoofdstuk van de roman (V.W. I, blz. 80)..
Het heeft mij waarlijk veel genoegen gedaan dat gij in Uw schik waart met ons Reisverhaal. Ik moet eerlijk zeggen dat Uw vroeger verblijf op Sumatra ook een van de aanleidingen is geweest waarom we U het boek zonden; ik had een ‘Ahnung [4.] Ahnung: voorgevoel, vermoeden (du.)’ dat gij bij het lezen van den titel zoudt zeggen: Sumatra, ja! daar was ik in 1800 zooveel; en ik hoopte dat gij in Uw gedachtenloop eenige aangename herinneringen zoudt ontmoeten - aangenamer dan latere jaren in Indië bij U doen ontwaken. Het zou onbescheiden zijn te vergen dat gij ons boek leest, maar wanneer gij hier of daar eenige bladzijden wilt leezen, maak ik U opmerkzaam op de hoofdstukken welke handelen over het lijdelijk verzet dat we ondervonden van enkele inlandsche hoofden en dat ons tot den terugtocht dwong. Zulk een toestand werd niet juist algemeen vermoed alvorens we naar Insulinde vertrokken!!
Gij vraagt of ik in Indië wellicht beter zou geslaagd zijn. Met het oog op de lage prijzen die men daar gewoon is voor kippen te betalen geloof ik 't niet. Van de thans daar verkochte kippen zijn de kosten van aanmaak bijna nihil - zij voeden zich onder de padischuren en doen zich te goed aan de padi die te drogen ligt, als 't oude vrouwtje met den langen stok is ingedut.
Uw gezou heb ik zeer goed begrepen. Het was geen indiscrete inmenging maar een blijk van medegevoelen, dat mij zeer aangenaam stemde. Een graad halen als phil. doctor? Daarvoor ben ik vrij oud. En wat er van die menschen worden moet wanneer eenmaal al onze H.B.S. voorzien zijn weet ik niet. Juist dezer dagen ben ik geslaagd met iets. Ik ben - ik zal worden - gij zult schrikken, dat is zeker - welnu dan men heeft me benoemd tot 1e reporter van een nieuw dagblad dat met 1 Januari onder den titel van de Amsterdammer, dagblad voor Nederl. zal verschijnen. Het weekblad van dien naam, dat gij naar ik meen kent blijft bestaan maar krijgt een naamgenoot die 's ochtends en 's avonds aan de menschen allerlei nieuws zal mededeelen. Al spoedig verhuis ik naar Amst. en huurde daar juist gisteren een kamer boven iemand die schoenen verkoopt - verkoopt en niet maakt, precies als juffrouw Pieterse zaliger. Mijn werk zal dus niet bestaan in het opschrijven van datgene wat anderen zullen zeggen; gelukkig hangt van het meer of min belangrijke van dat zeggen niet af de grootte van mijn honorarium. Hoeveel onzin ik ook zal hebben over te brieven - binnen niet zeer langen tijd zal ik gaan trouwen met haar die gij zeer romanachtig mijn verloofde noemt en die gij tot mijn spijt niet kent. Ook ik vind haar zuster een zeer lief meisje, voor mij heeft ze echter iets onaangenaams in haar karakter - kennis van de beginselen van grieksch en latijn in welke talen ik 't niet verder bracht - en daar wringt den schoen - dan een tertium non datur [5.] tertium non datur: een derde mogelijkheid bestaat niet (lat.) en een bis dat qui cito dat [6.] bis dat qui cito dat: wie snel geeft, geeft dubbel (lat.). Van harte hoop ik dat gij mijn meisje nog eens zult leeren kennen; gij zoudt haar nog veel liever vinden dan haar zuster, daar ben ik zeker van. Van doode talen houdt ze evenveel als van doode katten, maar ze is even vlug op de piano als op de naaimachine en gaat met het mikroskoop even handig om als met debet- en creditposten van een kasboek. Schoon ze U persoonlijk niet kent laat zij U hartelijk groeten, U en Uw vrouw, en ook haar zuster en hare ouders dragen mij op U hun groet over te brengen. Ik vrees dat ik U een vervelend langen brief geschreven heb. En toch heb ik nog zooveel te zeggen!! Ik vermoed dat Uwe correspondentie uitgebreid is en ik ben dus niet onbescheiden genoeg om te rekenen op een brief van U. Maar ik verzeker U niet dat ik niet binnen korten of langer tijd naar de pen grijp - zoo noemt men zulks immers? - om U wat van mijn doen en laten te vertellen, waarin gij getoond hebt zulk een voor mij zoo aangenaam belang te stellen. Nu zult gij waarschijnlijk zeggen: o hemel! had ik dat kunnen vermoeden! 12 November. - Zoo even lees ik mijn brief over en vind hem erg ongedisciplineerd. Ook is er door onjuistheid van uitdrukkingen kans dat gij mij hier en daar verkeerd begrijpt. Zoo wensch ik, dat gij niet denkt: dat ik mijn nieuwe betrekking met tegenzin aanvaard.
dat mijn meisje een manie heeft voor naaimachines
dat haar zuster een onuitstaanbare blauwkous is.-
En thans groet ik U! Eenmaal had ik het voorrecht Uwe vrouw te ontmoeten bij Mev. de Haas. Zij zal zich dat niet meer herinneren - ik wel. Zoudt gij haar van mij goeden dag willen zeggen? Onze vriend de Wolff vraagt mij U te zeggen dat hij de opgaven aan Mev. de Haas gaf omdat deze U waarschijnlijk spoedig zou schrijven.
Met de verzekering dat Uw brief mij zeer gelukkig heeft gemaakt blijf ik
Uw toegenegen vriend
Joh F Snelleman