Lijst van brieven op datum
14 oktober 1882
van
Multatuli
aan
N. Braunius Oeberius (bio)
Volledige Werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883 (1991)
14 oktober 1882
Brief van Multatuli aan N. Braunius Oeberius. Dertien dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 31, 33, en 35 (½), 37, 40, 41, 44, 45, 48, 50 en 51 (½) beschreven. (M.M.) Vanaf bladzijde 19 is de inhoud aan Mimi gedikteerd. De brief is op 15 oktober voltooid.
Nieder Ing. 14 Oct. 82.
B.O. [1.] B.O.: Beste Oebé. Eergister schreef Mimi U en Ym, en ik zette er een kort woordjen onder. Ik had toen 't ‘ophelderend’ briefje van V. nog niet gevonden. Hier is het:
Amsterdam, 27 Sept 82
Waarde Heer Dekker.
De tegenstrijdigheid in den datum heldert zich op als ik verwacht had. Toen Versluys einde Augustus 't geld brengen kwam was Luttenberg uit de stad, maar de polis lag klaar, en werd door den plaatsvervanger van Luttenberg aan Versluys overgegeven. Uit den datum op de polis vermeld, blijkt nu dat die door Luttenberg is geteekend kort na een gezamenlijk bezoek bij hem van Versluys en mij, waarin wij hem verzochten alles gereed te maken. Wij dachten toen niet dat het nog zoo lang zou duren eer het geld er was.
Na groeten
tt.
D J. Korteweg-
My heldert dit niets op. Onder de polis stond Luttenbergs kwitantie officieel als agent v.d. Germania, gedateerd 18 Juli, voor 9376,90 gl. (equivalent van 't in de polis genoemd bedrag van Mark 15675.-) Ik vind dat het omstreeks dien tyd gedaan verzoek om ‘alles’ gereed te hebben, wel kan slaan op 't opmaken van 't stuk zelf, maar niet op het kwitteeren. (Zelfs de koers der marken kan by den dag veranderen!) Gesteld dat hy ook dit geringe byschriftje gereed wilde hebben, dan nog had het in de rede gelegen den datum oningevuld te laten. ‘Maar, zegt men, hy had die kwyting wel geschreven op den 18e Juli (waarom?) maar niet afgegeven.’ Dan heeft hy zoowel in z'n boekhouding (kas) een grove fout, als in z'n renterekening, daar hy in dat geval 6 weken interest over ruim 9/m onverantwoord liet. Ook tegenover z'n plaatsvervanger laadde hy 'n zonderlinge verantwoordelykheid op zich, daar deze die kwyting in 't archief vindende, meenen moest dat er 9/m in de kas ontbraken.
Ook de mogelyke opmerking dat er met Kortewegs uitdrukking: ‘het geld’ niet bedoeld wordt de heele som maar: 't op 29 Augustus nog ontbrekende, gaat niet op. In een vorigen brief namelyk schreef me Versluys dat ze (ze? hy? wie?) het geld zoolang 't niet voldoende was ter afdoening van de polis, op rente hadden gezet met recht van opzegging (ik meen) over 10 dagen. ('k heb nu geen lust dien brief optezoeken.)
Alzoo: Luttenbergs kwitantie is van 18 Juli, en den 29 Augustus schryft me Versluys: ‘Voor de tweede polis - dat is de hier bedoelde - ontbreekt nog fl 690. Die leg ik er nu by, zoodat die zaak als ge dezen ontvangt in orde is.’
(Die 690 gl zouden gevonden worden uit ingeschreven doch nog niet ontv. gelden. Er scheen hapering te zyn met het inkasseeren. Een lid der kommissie wien dat was opgedragen had: ‘de zaak zes weken laten liggen.’ (Zeker om ze toch recht oudbakken te laten worden!) Ge begrypt dat ik er tegen protesteerde dat ze van 't ‘Huldeblyk’ 'n deurwaarders zaak maakten! Niet of graag! Aan den anderen kant was 't weer pynlyk dat een ‘lid der Commissie’ die meê zitting nam onder de ‘Heeren’ die over [2.] over: oorspr. stond er voor. my baasden, zoo'n duidelyk blyk gaf van gebrek aan belangstelling. Toch behoorde dat individu onder de ‘ze’ waarop Versluys zich telkens beriep.)
Ik liet Mimi schryven dat ik van Versluys' aanbod om die 690 gl voorteschieten, geen gebruik wilde maken. Hoe dit nu later gegaan is, weet ik niet. In een vroeger schryven van Versluys stond dat er ruim voldoende geld zou zyn voor de twee polissen. Dewyl nu ten slotte de door de Germania verzekerde bedragen (1400 & 1000 mark) na vernietiging der oude polissen, blyven zooals ze waren, moet ik aannemen dat ook de stortingen zóó zyn als waarvoor Luttenberg gekwitteerd heeft. En ook de datums van ingang zyn onveranderd gebleven. Het blyft nl. zoo dat het eerste kwartaal den 15 september 1882 vervallen was. Hoe dit kloppen zou met de storting voor den eenen polis op 29 Augustus, vat ik nièt. Dan namelyk kon er op 15 septr geen kwartaal van de rente invorderbaar zyn.
En... Korteweg's ‘opheldering’ bevalt my niet als: volume, als uitgebreidheid. Het komt me voor dat hy lust had moeten voelen my die zaak eens ter-dege duidelyk te maken. Een lange slymerige overvloedig-duidelyke brief, tot het vervelende toe, ware te pas gekomen, vooral dewyl ik 't wyzen op dat verschil van datums aanvoerde als 'n duidelyk sprekend feit, in tegenstelling van m'n meening over 't gedraai en geslenter [3.] geslenter: intriges, kuiperijen. van Versluys in de heele zaak. Wel blyf ik by die meening, al ware het dat die datum zaak volkomen helder werd gemaakt, maar... ieder kan voorgeven daarover ànders te denken. In 't kort, voor Korteweg ware het de moeite waard geweest dat feit radikaal te verwyderen uit den rei myner beschuldigingen. In plaats van zich daartoe moeite te geven, maakt hy zich met 'n haastig praatje van de zaak af, en noemt dat 'n: ‘opheldering.’
Maar - nog eens - al ware het dat Luttenberg zelf my bekende dat hy zoo slordig omging met z'n administratie, dan nòg blyft het waar dat Versluys my in deze geheele zaak voortdurend mysterieus behandeld heeft. Ik heb er grooten spyt van dat ik niet 4 of 5 maanden geleden op ruwe manier hem (en die achter de schermen hurkende ‘ze’) op hun plaats heb gezet. Gedurig wou ik op zachte manier hem doen voelen dat ik met dat kuratorschap geen genoegen nam. Maar niets baatte. Altyd sprak hy van ‘de Hoofdkommissie’ alsof zy te beslissen hadden, en niet ik.
Maar de fout die ik beging door te lang zacht te zyn, lag in de meening dat Funke in de zaak betrokken was. Ware dit het geval niet geweest ik zou de belegging van dat geld in ‘lyfrenten’ bar afgewezen hebben, onverschillig of ik die belegging goed vond of niet, en alleen reeds omdat het me stuitte dat anderen beschikten over myn zaken. Van terzy hoorde ik dat ze zich hiertoe gerechtigd waanden uit... ‘welgemeendheid’. Misschien zou ik die verbazende som opmaken!
Wel mogelyk, ja, waarschynlyk! Maar dat is de vraag niet. De vraag is of het die lui voegde my onder kurateelen te stellen? ja, zeker had ik die som opgemaakt! Ik had 'n lystje aan wenschen waarvoor 3, 4 maal meer noodig was. En als dit had kunnen geschieden zou ik ryker geweest zyn dan nu, want nu is m'n toon gebroken. Dit geldt zoowel voor den uitslag der zaak, als voor de manier waarop men [4.] men: oorspr. stond er ze. my nu 6, 8 maanden naar aanleiding van die zaak heeft geplaagd en getreiterd. Wie heeft daartoe die ‘Heeren’ in de wereld geschopt?-
Slenteren en draaien! Toen ik (in de meening dat Funke zich vergaloppeerd had door op lyfrente aantedringen, hy aan wien ik zooveel verplichting heb!) berustte in 't nemen van lyfrenten, voegde ik erby dat ze dan moest genomen worden by 'n duitsche maatschappy, betaalbaar zyn by 'n duitschen agent. Dat zouden ze doen! (Gelukkig!) En zie, ze hebben 't gedaan. Ik kreeg bericht dat de zaak gesloten was by de Germania te Stettin, en dat de gelden zouden betaald worden te Mainz. Dus... precies wat ik verlangde? Volstrekt niet. Op jezuitische manier schenen ze te voldoen aan m'n verzoek maar de hoofdoorzaak van dat verlangen (de wensch om niet te blyven hangen aan 'n huldeblykerig snoertje door aanraking met Holland en die ‘kommissie’) nu, dááraan hadden ze juist géén gevolg gegeven. En dit was geen vergissing maar 'n beredeneerd opzet. Want aan m'n herhaald verzoek om de polis te mogen zien (d.i. het model, en reeds vóór 't sluiten van de post) werd geen gevolg gegeven. Eindelyk - op meer aandringen, zond my Versluys - alweer niet het model-polis maar 'n modelletje van aanvraag (alsof ik dat voor 'n polis zou aanzien!) Waarom mocht ik de polis niet zien? Omdat daarop Korteweg en Versluys zouden genoemd worden als geldstorters, en vooral omdat ze van plan waren het gedrukte model aantevullen met de klausule dat die beide heeren zich 't recht voorbehielden de rente in plaats van aan my of m'n vrouw, te doen uitbetalen aan 'n ander! De bedoeling was dat ik van die liefelykheid onkundig blyven, en alle drie maanden per gratie van K en V dat geld ontvangen zou!
Van den agent te Mainz kreeg ik 'n vry onbeleefd bericht dat ik den 15 Sept. ‘mit Ihre Frau’ - zoo schryft men in Duitschland aan 'n kruier - (de man bleek reeds ingelicht dat ik gealimenteerd werd!) vóór elven op z'n kantoor moest komen om geld te ontvangen. Dit kan niet anders geweest zyn dan 'n remise uit Amsterdam met goed vinden van de heeren K en V, en van dat goedvinden zouden ik en Mimi levenslang afhangen. Heb ik niet recht als ik die handelwys jezuïtisch noemde?
Maar ik weigerde te Mainz geld te ontvangen als ik de polis niet in handen had. M.a.w. ik wilde niet by dien duitschen agent betaald worden omdat men hem uit Holland geld voor my had geremitteerd (perpetueering van 't Huldeblyk tot m'n eindje toe!) maar als rechtstreeks-rechthebbende. Ik eischte dus van Versluys ‘onze’ polissen. Natuurlyk moest ik weer wachten tot hy permissie had van de ‘Heeren’ en heel eindelyk kreeg ik ze. Uit z'n daarby gevoegd schryven blykt dat-i drommels goed wist hoe ik dat my toen onder de oogen komend voorbehoud van hem en Korteweg zou opvatten. Hy verontschuldigt zich daarover door er by overteleggen een: ‘rechtskundig advies’ waaruit blykt dat... ‘schuldeischers beslag kunnen leggen op 'n lyfrente’. Dat wist ik al voor 50 jaar! En wie weet dit niet? Nogal dwaas dat personen die zich aanmatigden my te zeggen wat ik doen en laten moet, in zòò'n zaakje de wysheid van 'n advokaat noodig hebben.
(Hoe ze my alweer daardoor by dien advokaat hebben gekompromitteerd - want het advies bepaalt zich niet tot 'n algemeene rechtsbeschouwing, maar spreekt wel degelyk van my - en by den notaris die 'n afschrift van 't vod maakte, laat ik nu daar. Ook op 't kompromitteerende van die extra klausule op de polis, vis-a-vis de Germania, heb ik niet gewezen.)
Alzoo, een lyfrente kan gesaisisseerd [5.] gesaisisseerd: voor de rechter gesleept of in beslag genomen (naar het frans: saisir = grijpen). worden. Wel, wel! En hun voorbehoud om ze te laten betalen aan een ander vloeide uit ‘welwillendheid’ voort! Met dit praatje trachtte Versluys zich schoontewasschen, o.a. by Mevr. de Haas te Rotterdam. Van zyn welwillendheid (qualitate qua [6.] qualitate qua: uit hoofde van zijn funktie (lat.) of persoonlyk) heb ik den buik vol. Dat ook hierin alweer 'n slenter lag, blykt, dunkt me:
Dàt was de vraag, en niet of 'n polis in t algemeen met beslag kan belegd worden! (ook die slimme advocaat heeft zich de vraag waar 't hier op aankwam, niet voorgelegd. Z'n heele geleerde advies komt hierop neer, dat een eigendom kan gesaisisseerd worden. Wel zeker! Maar... er moet iemand zyn die tot dat saisisseeren bevoegd is. Dit is by my 't geval volstrekt niet, en als ‘ze’ my de eer hadden aangedaan het te vragen zou ik 't hun gezegd hebben. Maar zulke eenvoudige manier leek hun niet. Alles werd buiten my om en mysterieus behandeld. XX [7.] XX = leestekens van Multatuli om aan te geven dat de derde hiernavolgende alinea (tussen X en X) op deze plek thuishoorde.
4. Toen ik nu eindelyk op m'n weigering om geld te ontvangen zonder myn polis in handen te hebben, de dingen kreeg, bleek my meteen daaruit, dat de daarop gestelde kwittantie van Luttenberg niet klopte met het edelmoedig (maar afgewezen) aanbod van Versluys om my op 29 Augustus de nog ontbrekende gelden voorteschieten. Let wel dat hy op dien datum nog in de meening verkeerde dat ik die polis nooit onder de oogen zou krygen; en toen hy my 't ding zond, dacht hy er gewis niet aan dat die kwyting niet klopte met dat aanbod.-
Ik blyf er by dat Versluys my zeer onoprecht behandeld heeft. De vraag of hy alleen de schuldige is, laat ik daar. Op myn aan Korteweg gerichte vraag of hy al myn brieven en al de br van Versluys gelezen had, antwoordde hy toestemmend, maar niet zonder verlegenheid. En welk aandeel, buiten Korteweg en Versluys, de andere ‘Heeren van de kommissie’ in de zaak hebben weet ik niet. Ik zal wel oppassen me met een hunner intelaten, maar denk, als ik 't deed, dat ieder de schuld op den ander zou gooien.
X Uit het verzuimen van de nogal voor de hand liggende bepaling dat het veto van die beide Heeren aan myn goedkeuring moest onderworpen worden. Dáárvan geen woord!
Zelfs staat er niet dat ik er kennis van krygen zou, en ik riskeerde dus tot myn dood toe, als ik me by den Mainzer agent aanmeldde, ten antwoord te krijgen: ‘je krygt niets! De h.h. V en K hebben 't verboden!’ En aan datzelfde lyntje zou Mimi vastzitten tot háár dood! En dat durft spreken van ‘welwillendheid’! X
5. Uit nòg 'n geschreven bybepaling op de gedrukte polis. In 't corps van dat stuk staat dat eventueele rechtskwestien, uit het kontrakt voortvloeiende, moeten gebracht worden voor de rechtbank te Stettin. De Heeren hadden goedgevonden dat - zeker niet voor myn pleizier! - te veranderen in Amsterdam! Een zonderlinge manier om te voldoen aan myn wensch om niet in aanraking met Holland te blyven!
En welwillend? Neen! Want als zy in de meening verkeerden dat ik van beslagrecht voorziene schuldeischers had, dan juist zou zulk beslag in veel meer denkbare gevallen geldig zyn in Holland dan hier. De strekking van die aardigheid kan weer niets anders zyn dan dat by eventueele rechtskwestien, de h.h. K en V ook dáárin als myn voogden wilden optreden.
6o Uit den geheelen loop der zaak! Overal schryft Versluys in den geest alsof die kommissie hoofdpersoon is. Nooit antwoordde hy my zonder eerst die ‘Heeren’ geraadpleegd te hebben, wat soms lang genoeg duurde! Eens was ik 6, eens 7 weken zonder bericht! En dit, inweerwil van Mimi's herhaald schryven dat ik me zat te verkniezen... of erger! Ja, ik leefde den heelen zomer in afwisseling van woede en afgematheid. Och, 't spyt me zoo dat ik zoo lang uitstelde op forsche manier te zeggen dat ik niet verkoos met me te laten sollen! Waarlyk! ik zou ryker zyn als ik in Maart of April de heele zaak had afgewezen. Maar de vrees veel indedaad welwillendheid te kwetsen, weerhield me. En dan de meening dat Funke op lyfrenten had aangedrongen!
En, hadden ze my nog maar bytyds op de hoogte gebracht van den loop der zaak! Me dunkt ik had hun middelen aan de hand gedaan, den uitslag minder smadelyk te maken! Ik zeg dit niet uit heb- of roemzucht, maar de klassificatie die nu over my is uitgesproken, doet nadeel aan de begrippen die ik voorsta en in zekeren zin vertegenwoordig. Een ‘Huldeblyk’ aan Ds Kuyper [8.] Kuyper: ds. Abraham Kuyper (1837-1920), nederlands theoloog en staatsman, streng calvinist, van 1901 tot 1905 premier, mede-oprichter van de Vrije Universiteit te Amsterdam. - die toch slechts voorganger is in 'n vry beperkte richting en zoover ik weet nooit iets offerde! - zou ànders afloopen. De aanhangers myner denkbeelden zyn nu gestempeld tot 'n schamel troepje.-
En nu Tandem! De uitdrukking van Versluys dat hy niet weet òf hy daarmee zal voortgaan, vind ik zonderling. Ik herinner me niet dat hy er ooit aan meegedaan heeft, en Mimi zegt positief: dat hy 't niet heeft gedaan. (Zy is zeer stipt en hecht waarde aan haar woorden. Ik ook. En daarom die tweeërlei inkleeding van m'n rapport over die zaak.
Myn weifeling (zie vorige postkaart aan V.B. en H) [9.] V.B. en H.: Vitus Bruinsma en diens vrouw Hilda. Zie Multatuli's briefkaart van 6 oktober 1882. had den volgenden grond. Zonder my te herinneren dat Versluys ooit aan Tandem had meegedaan, lag my in 't geheugen, zekere mededeeling over een lid dat van Groningen naar den Bosch was verhuisd. Het woord ‘Groningen’ vereenzelvigde ik met Versluys, en als dat richtig [10.] richtig: juist (du.) ware geweest, zou er uit blyken dat hy dan toch (lang geleden trouwens) eens over Tandem geschreven of Tandem genoemd had. Doch zie, de mededeeling van dien vertrekkenden Groninger werd me door den heer Mansholt gedaan die wel in de prov. maar niet in de stad Gr. woont. Ik herhaal dus dat ik me van Versluys in zake Tandem niets herinner.
Ge begrypt dat ik dit nu alleen zeg als weerslag op z'n uitdrukking: ‘al of niet voortgaan’ en geenszins om me over z'n onthouding te beklagen. Ieder moet weten wat hem schikt of past. Maar dat woord ‘voortgaan’ toegepast op iets dat niet ‘aan den gang is’ komt weer geheel overeen met de onoprechtheid die z'n brieven over de H. blykzaak kenmerkt.
Ik machtig u nu - des verkiezende - dezen heelen epistel aan onzen besten Bruinsma te laten lezen, omdat het schynt dat ge over die tandemzaak met hem - neen, ze was geloof ik door Hilda en Ym ter sprake gebracht. Hoe dit zy, ge moogt Bruinsma meedeelen wat ik u schryf.
Een andere vraag is of ik 't prettig vind, Versluys zelf over Tandem te schryven? Ge begrypt hoe pynlyk dit is. Overleg eens by uzelf en met Ym, en doe svp vooreerst niets, noch gy noch Bruinsma. Als ik hem eens in 'n droog briefje de kaartjes terug-verzocht, zonder iets aanteroeren?-
Wat 'n langen brief! En alleen over mezelf. Nu ja, over U heb ik ook te schryven, maar eerst moest ik vomeeren. En nu ben ik alweer heel moê. Na de minste inspanning val ik in mekaar. Weldra meer en dan over U, zegge over u beidjes. Voorloopig hartelyk gegroet van
Uw liefh.
D.
Zondag morgen
Gister sloot ik dezen br. Maar ik liet hem liggen om u eerst pr. br. kaart te prevenieeren van 'n aanget. br. Ook om hem te laten lezen aan Mimi (Ze vond alles juist)
Hoe lang en vervelend ook, heb ik er nu toch nog een en ander bytevoegen.
1o Ik zond u 't afschriftje van die beleedigende klausule welke zy buiten m'n weten op de polissen hadden ingesmokkeld. Als ik op dat lompe briefje van den agent te Mainz daarheen was gegaan om 't geld te ontvangen, zou ik 't nooit zyn te weten gekomen! Ze hadden niet voorzien dat ik dàt weigeren en polissen eischen zou. Ik zend u die kopie om u niet te doen denken dat ik den inhoud verdraai of verkeerd opvat. By ‘welwillendheid’ zou er toch moeten bygevoegd zyn: ‘na ruggespraak met, of op verzoek van den heer D.D.’ Dit schreef al de zeer gewone kiesheid voor, om me tegenover die Germania niet in de houding te brengen van een door de h.h. K en V onderhouden bedelaar! Tot overmaat van plompheid zei me Korteweg dat zy in dat recht, by overlyden zouden vervangen worden door twee anderen, waarvan ik NB den een volstrekt niet kende, 'n wilvreemd man!
2. M'n uitpluizen van die datumzaak heeft grond. In den regel ben ik met vrienden zeer vertrouwend tot het losse en slordige toe. Maar, bemerkende dat ze my behandelden als 'n jongetje, als 'n bezopen genie die geen verstand van zaken heeft, verzet ik my daartegen en word stipt. Zoodra 't me schikt my met zaken intelaten valt het me heel makkelyk die heeren van ‘de kommissie’ (met hun advokaat en den agent der Germania inkluis) een lesje te geven. Vandaar myn letten op dat verschil van zes weken en m'n spotten met het ‘rechtskundig advies’ van dien advokaat. (Ik zend het hierby. Overweeg eens de grofheid, my op die manier overteleveren aan de klerken van dien slimmen rechtsgeleerde! En ook 'n notaris moest erby te pas komen! Als dàt ‘welwillendheid’ is, heb ik liever met vyanden te doen!)
3. Om m'n relaas volkomen te maken, zou ik de geheele korrespondentie moeten overleggen. Hoezeer overtuigd dat ge daaruit zoudt besluiten dat m'n indruk juist was, zou u dat toch in de war brengen juist door de slymerigheid. De hoofdzaken heb ik genoemd, zonder te beweeren dat ik àlles aanroerde. Mocht misschien V. beweeren dat m'n klacht over achterhoudendheid, geheimzinnigheid en geslenter ongegrond is omdat hy me eens voorstelde met nog twee heeren hier te komen ‘om te overleggen’ dan is m'n antwoord dat ik dit weigerde juist omdat ‘overleggen’ niet te pas kwam. Ze wilden ook my tot lid van 'n babbelende en stemmende vergadering maken, terwyl ik bleef beweren dat ik alleen te besluiten had over wat my konvenieerde, zoodat ik my niet wou inlaten met ‘overleggen’. Maar hy hield zich alsof hy al wat ik daarover schreef, niet gelezen had of niet vatte.
4. Het buiten my om gevormd plan om dat sommetje in lyfrenten te beleggen (voor my en voor Mimi) vernam ik van 'n ander! Maar... ik mocht niet zeggen dat ik 't wist! Mimi was zeer gekrenkt dat vreemden (buiten my om) haar wilden verzorgen. Je begrypt dat daarin 'n demonstratie tegen my lag. Maar... we mochten 't niet weten, en konden er dus niet tegen protesteeren voor we Versluys gedwongen hadden ons het ‘voornemen’ van de Heeren meetedeelen. Wat het ons 'n moeite kostte dàt uit z'n pen te krygen! Toen 't eindelyk, na weken tobbens gelukt was, verzette zich Mimi tegen die bemoeiing met haar belang door vreemden ‘ten koste van 'n deel van Dek's Huldeblyk.’ Ze schreef: ‘als Dek de middelen heeft voor my te zorgen, zal hyzelf dat wel doen.’ (En dit heb ik later toen ik - om Funke - berustte in zoo'n geldbelegging dan ook gedaan, door te verzoeken dat er 1000 mark levenslang voor Mimi zou besproken worden. Uit de polis zag ik dat die ook (+ de 1400 m op my) voor my besproken zyn als ik haar mocht overleven. Schoon ik dit niet goedkeur om redenen die ik nu voorbyga, laat ik die geringe kwestie rusten. Toch kon ik er iets van zeggen daar hierdoor de prys harer lyfrente eenigszins hooger moet wezen en dus dááruit kan voortgevloeid zyn dat Versluys op 29 Augo geld te kort kwam. Toen ik zei: nu, in godsnaam dan. Neem 1400 en 1000 mark, berustte die opgave op zyn (globale!) meedeelingen, en in rekenen vergis ik me nooit zoodra 't er om te doen is ‘Verstand van zaken’ aan den dag te leggen tegenover menschen die met ‘praktisch’ bluffen. Hy antwoordde dan ook, dat voor de door my genoemde sommen het noodige ‘ruim’ aanwezig zyn zou. Maar op 29 Augustus was dat weer op eens ànders (En dàt volk wou zich aanmatigen my les te geven in ‘praktyk!’ Dit namel. was 't woord waarop Versluys zich beriep toen hy by Mevrouw de Haas over de zaak sprak. Zy ('n flinke helderziende vrouw) moest wel gelooven dat hy (zegge: die kommissie) redenen had voor z'n doen, want... hy beriep zich op omstandigheden die haar onbekend waren. En wat waren die omstandigheden? Wel, hy had van zekeren vent van 't Handelsblad gehoord dat zekere kerel in Portugal... in een woord kwajongens praatjes! Eén woord aan my en ze hadden geweten wat er áán was van dat geklets. Maar dat schikte hun niet! Dan was hun 't voorwendsel ontnomen om buiten my om, in myn zaken 'n rolletje te spelen. Dat er valsheid in 't spel was, blykt alweer uit het vragen van 'n ‘rechtskundig advies’. Legden zy dat praatje over dien portugeeschen schuldeischer aan 'n advokaat voor? O neen. Dan had de eerste de beste advok. (hoe stom ook!) hun kunnen zeggen dat het niets om het lyf had, en hun pretext tot baasspelen was verloren. Zy vroegen: of de polis van den heer D.D. saisissable was voor schuldeischers? Wel zeker! Even goed als m'n huis, m'n boeken, alles tot op bed, kleeren aan 't lyf en arbeidsgereedschap na. Even goed als uw of hun huis voor uw of hun eventueele schuldeischers. Dachten zij dat er voor myn polis 'n uitzondering bestaan zou op de algemeene regelen op 't stuk van civiel-rechterlyke proceduur? Maar de kleinigheid dat de schuld moet gestaafd en wettelyk invorderbaar zyn, verkozen zy (en ook hun slimme advokaat!) over 't hoofd te zien. In dezen zin nu heb ik geen penning schuld en alleen hierop kwam 't aan.
(Dat ik zeer oude zaken heb die my in gemoede drukken, is waar. Maar dat zyn volstrekt geen rechtszaken. Juist zùlke dingen had ik willen afdoen van 't Huldeblyk!
En 't had kunnen geschieden als ik 't beter getroffen had met de personen die zich aan 't hoofd stelden! Ziedaar ook een der redenen die 't me wenschelyk maakten over 't bedrag - vooral als 't wat belangryker geweest was! - te kunnen beschikken! Dit had toon aan m'n pen gegeven en ik ware na zoò'n likwidatie forscher dan ooit opgetreden. Nu... helaas!
(in 't belang der zaak - niet voor my! - had ik 'n ‘Koetsier met beerenmuts’ noodig)
Neen, nog iets over dat kletspraatje over dien schuldeischer in Portugal. Wat anders dan valsheid kan hun weerhouden hebben my in weinig woorden te vragen of't waar was? Lag dit niet voor de hand? Is 't verzuimen van iets zoo eenvoudigs anders te verklaren dan door opzet? En dit vooral in verband met al de andere mysteriën, byv.:
4 Zoowat in 't midden van al dat slymerig geschryf kreeg ik bezoek van iemand [12.] iemand: Zürcher, vgl. de brief van 7 mei 1882 van Mimi aan mevr. de Haas. die (al of niet lid van de ‘kommissie’, dit weet ik waarachtig niet. Het schynt wel dat dan eens de een dan de ander daarin meepraatte. Ieder had stem, behalve ik) nu dan, iemand die voor de zaak yverde (werkelyk, feitelyk, dit is waar) my bezocht. Ik zelf was zwak, afgemat van het getob en de teleurstelling en wou hem niet over de zaak spreken. Maar Mimi bracht hem op de hoogte. Haar tekst was: ‘dat ik, en niet die (gedeeltelyk my onbekende) heeren weten moest wat me schikte. En dat de lyfrenten - waarin ik [11.] Hierna in Mimi's handschrift. reeds had berust - vooral zoodanig moesten worden besproken dat er geen de minste aanraking met Holland bleef bestaan, waardoor aan die zaak een huldeblykerige bysmaak zou blyven kleven. Hy begreep alles zoo goed dat hy zelf de uitdrukking herhaalde: “ja, ja, juist! Geen perpetueeren van 't Huldeblyk!” In die stemming vertrok hy. Ik haalde adem en dacht: nu zullen ze het toch eindelyk willen begrypen. Welnu, in plaats van 'n flink bericht omtrent den uitslag zyner zending, kreeg ik... 'n postkaart, blyken dragende (wat hy me later ook erkende) dat hy zich door Versluys had laten ompraten om me niets te zeggen. (niets van dien fameuzen man in Portugal, niets van die klausule op de polissen, niets van 't plan om die polissen in hun handen te houden en my dus aan 't lyntje!) Maar hy zou over 14 dagen terugkomen om me nader bericht te doen. Dit heeft hy niet gedaan, en wel volgens zyn later gegeven uitdrukkelyke verzekering: op verzoek van Versluys! Toen ik hem namelyk onlangs te Rotterdam sprak, en al de geheimzinnighedens waren opgeklaard zei hy: ziezoo, nu kan ik U komen bezoeken!’
Ik heb me tegen hem misselyk driftig gemaakt! Maar hy heeft daarna zich zoo nobel gedragen, dat het me leed doet. Toch had ik reden dunkt me! Hoe nu Versluys ook hem weer beslenterd had, om in weerwil van de zending die hy met genoegen op zich nam, my in 't donker te laten zitten, weet ik niet. Waarschynlyk door praatjes over welmeenendheid en over myn onkunde in zaken en hun savoir faire! [13.] savoir faire: de slag te pakken hebben (fr.) hier: praktische handigheid.
5 ‘Zaken’ toen ik aan Korteweg die klausule wees over event. rechtspraak te Amsterdam en hem vroeg wat daarvan de beteekenis was, zeide hy er niets van te weten! En K. schynt zoowat voorzitter van die kommissie te zyn! (‘niets te weten’ d.i. niet alleen van de beoogde strekking maar de hele klausule was hem onbekend, zei hy)
6. In zekere periode van 't gekibbel (van onze kant altyd zacht ingekleed, waarom ik byna altyd M. liet schryven. Zy vertaalde m'n wrevel en woede in háár taal, en zy geloofde langer dan ik aan (domme?) ‘welmeenendheid’ Nu niet meer. M'n eerste eigenlyke uitval was 'n kort briefje na 't ontvangen van die oproeping van den agent te Mainz. Ik vroeg of nu die man ook al 'n rolletje moest gaan spelen)
... nu dan, in zekere periode kwam het te pas dat de vraag of die kommissie maar te beslissen had door my niet beaamd werd. Daarop volgde een berichtje dat ik volgens mededeeling van den heer Paap daarin eens vooral wèl had toegestemd. Dat erkende ik, en hieruit vloeide voort dat Versluis by dien Paap (een beste jongen, maar jong en onbedreven... schoon niet onbedrevener dan de anderen!) aandrong op 't lezen van myn brieven. En hy (Versluys) moest bekennen dat Paap z'n mond had voorby gepraat. Deze erkentenis klonk rond en zonder terughouding. En toch was ook daarby weer iets slenterigs. Daarop had moeten volgen: ‘als nu inziende dat wy in dwaling verkeerden, wenden wy ons tot U om te weten wat ge wilt. Met verzoek om te berusten in de maatregelen die genomen zyn.’ (Zeker! In de lyfrenten had ik nu eenmaal toegestemd. Dàt moest blyven) Welnu, na dat uit den weg ruimen van Paap's misverstand, gingen zy even als vroeger voort zich te gedragen als machthebbenden. Versluys schreef my zelfs dat het hem bevreemdde dat ik my met de zaak bemoeide! Dat zou hy niet doen als hy een huldeblyk kreeg!’ (kan 't zotter? Als ge verkiest zal ik 't u laten lezen) Dat beroep op Paaps misverstand was dus valsch! De arme jongen heeft my 'n langen brief vol verontschuldigingen geschreven. Ik ben volstrekt niet boos op hem. Hy heeft myn ‘fiat’ op 't in zee zenden der circulaire en de tot slagen aantewenden maatregelen opgenomen als carte blanche [14.] carte blanche: volmacht (fr.) voor 't beschikken over de opbrengst. Dit was wat dom maar vergeeflyk vooral in 'n jong mensch. Maar... de anderen heeten volwassen.
7. Maar al hàd ik volkomen volmacht gegeven (aan lui die buiten myn voorkennis daartoe benoemd waren door... ik weet niet wie!!!) dan nog zou dit nooit geschied zyn in de vooronderstelling dat ze hun taak zouden opvatten zonder er my in te kennen, zonder my nr m'n wenschen te vragen, zonder zelfs my van hun ‘plannen’ etc kennis te geven! Erger nog, dat ze door opzettelyke geheimhouding my beletten zouden by tyds te protesteeren tegen maatregelen die ze willens en wetens tegen myn wil beraamden.
(By Mev de Haas vertelde Versluys dat het hem zoo hard viel: ‘tegen’ my te moeten zyn. Dat ‘hard vallen’ zal zoo erg niet geweest zyn, hy wou niet anders! Maar van dat woordje ‘tegen’ nam ik nota. Hy sprak 't uit. Gy ziet dus dat er althans dáárin tusschen hem en my geen verschil van opvatting is.)
7) En dat ‘tegen’ my handelen moest verklaard worden door ‘welmeenendheid’! Precies een wyze vader die z'n jongetje kastydt uit bestwil! Rare welmeenendheid die zoo-iets op my meent te mogen toepassen! Ik geloof niet dat 100 schuldeischers uit Portugal (al hadden ze executoire vonnissen in de hand) me zooveel konden benadeelen als zulke ‘vrienden!’ De geheele behandeling was vernederend en beleedigend. By al die praatjes over de bedroevende noodzakelykheid om ‘tegen’ my te zyn, moest ik uitgemaakt worden voor 'n uil, voor 'n stommerik die geen verstand van zaken had, voor 'n verkwister die de waarde van 't geld niet kende, voor 'n slechte kerel zelfs, die - als anderen er niet voor zorgden - z'n vrouw zou laten te kort komen, voor - dit woord noemde ik reeds - 'n bezopen genie, lager staand dan de eerste de beste in dagelyksche wysheid! Dat Versluys dit woord niet heeft uitgesproken, wil ik wel gelooven, maar ik vraag u wat hy naar den zin, anders dan dat of zoo iets heeft kunnen aanvoeren om te rechtvaardigen dat men my aan banden legde? Hy moet me gelasterd hebben. En dit zal hy weer moeten doen, elken keer dat iemand hem of die fraaie kommissie verwyt dat ze my infaam hebben behandeld! In ‘zaken’ en soliditeit - ook in 't zeer ordinai-re - neem ik het tegen hem, die kommissie en tegen hun ‘rechtskundige raadslui op. Ik woonde 9, 10 jaar te Wiesbaden, in aanraking met Mainz - soms in zeer drukkende omstandigheden! - 1½ jaar te Geisenheim, en ben nu hier reeds sedert 2 jaar in geldelyke aanraking met werk- en winkellui. Welnu, ik durf aannemen, op myn woord - des noods zonder handteekening - in een dag duizenden by een te krygen. Geen huis of kamer huurder, geen winkelier met wien wy sedert 12 jaar te doen hadden twyfelt aan myn eenvoudig woord, let wel - want ik spreek niet van geestverwant - of vriendschap - in zaken! Schulden, al of niet in gemoede drukkend, maar volstrekt niet rechtelyk invorderbaar dateeren uit den tyd van myn zwerven. Niet solide? Ik zet het dien mannen van ‘zaken’ niet na [15.] Ik zet het dien mannen niet na: ik doe hierin niet voor hen onder (naar 't duits). en ondanks 'n veertienjarig ronddolen
d.i. na m'n vertrek van Lebak tot m'n vestiging te Wiesb, of liever tot ik in aanraking met Funke kwam. Vandaar m'n vereering voor hem!)
... ik zet het [16.] ik zet het: ik neem het op tegen. die zaakmannen zich zoo staande te houden! En dan moet men de drukkende servituten kennen die op my rusten, niet alleen geldelyk maar ook van 't gemoed. Maar die ga ik nu voorby om geen gemoedszaken aanteroeren en my by savoir faire en soliditeit in ‘zaken’ te bepalen, waarop 't hier neerkomt. Juist door den laster op dat punt trachten de droogstoppels my altyd van de baan te schuiven. Was 't ‘welmeenend’ van de personen die zich in die Huldeblyks zaak op den voorgrond stelden, dááraan voedsel te geven? Zy in de eerste plaats waren geroepen dunkt me, blyken te geven dat ze my... voor vòl aanzagen, en niet my te behandelen als 'n jongetje, als 'n idioot.
8 En ze spekuleerden tevens op 'n ànderen laster! Hierop namelyk dat ik zoo lastig was, zoo kwalyknemend, zoo vreemd, zoo moeilyk in den omgang. (alweer genieïgheid, natuurlyk!) Wel zeker, had ik niet ook ruzie gemaakt met die vorige Multatulikommissie?)
(En met nog vroegere ‘kommissien’ van die soort, meer dan zy weten kunnen, maar altyd om redenen waarvoor ik me volkomen kan verantwoorden.)
Wel zeker, ze meenden te kunnen doen met my wat zy wilden. Ieder zou hun gelyk geven, want: het was van algemeene bekendheid dat ik zoo lastig was! Die ‘algemeene bekendheid’ is laster-lyk! Niemand is inschikkelyker dan ik, niemand laat meer over z'n kant gaan, mits men my niet mishandelt. De bewyzen heb ik voor 't grypen, en m'n lang gerekte inschikkelykheid voor Versluys c.s. is er 't laatste blyk van. Ik zelf, wetende hoe men by de hand wezen zou uit 'n breuk met die ‘welwillende kommissie’ alweer munt tegen my te slaan, heb me ook daardoor langer dan anders 't geval geweest zou zyn, laten weerhouden van uitbersting. Dus juist andersom dan lastig of kwalyknemend. Wel 6 maal heb ik 'n woedenden brief vernietigd, en nog eens beproefd of ik met zachtheid hen tot hun plicht krygen kon. Maar niets baatte. 't Scheen er op toegelegd my eindelyk te dwingen tot ruwheid, om dan te kunnen zeggen: ‘Zie, hy is driftig. Er is geen omgaan met hem!’ Wie eenvoudig oprecht met my omgaat, zal waarlyk geen klagen hebben over m'n drift, maar sommige hebben er plezier in, juist omdat ik van natuur zacht ben my te prikkelen tot woede. En zoover heeft zelfs Versluys 't nog niet gebracht (d.i. tot uiting niet, wel tot indruk. M'n ergste uiting was nog dat: ‘óók 'n rolletje.’ Pretext om 't daarop te gooien heeft hy dus niet [17.] oorspr. gevolgd door: ‘zaken’ Ik kryg daar 'n postkaart van Korteweg, adres: N. Ing by coblenz..
Mimi zelf vond goed dat ik eens nr Holl. ging om zonder omwegen eens te zeggen waar 't op stond. Ik wou Versluys niet zien en bepaalde my tot Korteweg. Die verminkte polissen worden nu vernietigd en er worden nieuwe gemaakt waarin ik en M. alleen zullen genoemd worden. goddank, eindelyk! Om dat te bereiken heb ik moeten dreigen het heele Huldeblyk te weigeren, en daar ik in dat geval genoodzaakt zou geweest zyn de oorzaken op te geven, scheen hy toch bang voor de openbaring hunner handelwys. Hy schryft my nu dat de nieuw polissen zullen gereed-gemaakt worden (zeker weer na bekomen permissie van die onbekende Heeren!) Dat zal dus weldra afloopen. Het verknoeien van 't Huldeblyk zelf is nu eenmaal onherstelbaar. Even als 'n tooneelstuk dat door de slot akte staat of valt, is er door dien uitslag een stempel gezet op m'n leven en streven, die me zeer bedroeft. Waarlyk, 't is niet uit hebzucht, maar er is nu in cyfers gebleken wat al dat gejuich en al die geestverwantschap eigenlyk te beteekenen heeft! De triumf voor indischen suikerlords, gepensioeneerde residenten, haagsche kamerleden etc etc is wat al te groot! Onlangs las ik in de courant dat de redacteur (!!) van... de Staatscourant (!!!) gepensioeneerd was. De man zou z'n neus op-trekken voor myn lyfrente. En van Twist! en Fransen v.d. Putte die zich door land te koopen in 't Stichtsche lid 1e kamer heeft laten maken. Is 't dan geen begeerte dat te zyn of dat te hebben? Op zichzelf gewis niet. Maar wel is 't smartelyk dat m'n geheel leven nu uitloopt in 'n toestand die bewyst dat ik even goed ongeboren had kunnen blyven. Toch houden de uitbundig toejuichende brieven en betuigingen aan. Wat moet ik nu daarvan denken? Wat van al de verzekeringen van vereering (god beter 't tot het misselyke toe!) van sympathie sedert zooveel jaren. O beste Oebe, dit gaat U en Bruinsma niet aan, geloof me! Ik gis zelfs dat gy en hy meer deden dan ge mocht, en dan ik zou goed vinden als ik inzage had in uwe omstandigheden... waarvan later! Orthodox gereformeerd en ultramontaansche bladen hebben me vereerd met de beschuldiging dat ik god had ‘uitgeroeid in de harten en de jeugd bedorven’
(precies dus als Socrates?)
Die eer is te groot, o zeker! Maar zy, die tegenstanders schynen me dan toch voor iets aan te zien. De huldeblyk mannen stempelen me tot niemendal. En Versl. schreef me dat hy den uitslag nogal wel vond, en dat hy niets beters had verwacht. (En ik had slechts m'n toestemming gegeven op uitdrukkelyke voorwaarde dat de uitslag ‘schitterend moest zyn, daar 't middelmatige 'n echec zou zyn. Dit wist dus die heerlyke kommissie, en toch berustte zy. Ikzelf kon er by tyds niets aan doen.
(Me dunkt ik zou raad geweten hebben! en dit niet om my maar om de zaak)
niets aan doen omdat ze my in den waan brachten dat het goed ging. dus letterlyk: bedrog 'n ware valstrik!)-
En waarom dit alles zoo uitvoerig? Wel, ik heb 't zeer druk. Meer dan ooit ben ik nu verplicht alles aftesnyden wat me hindert aan 't leveren van kopie voor de pers. Het walgt me maar het is zoo! Om dien zwaren plicht te volbrengen moet ik die heele Huldeblykszaak terzy zetten, en daar ik voorzie telkens daarover geinterpeleerd te worden, is 't me aangenaam eenmaal iets te hebben geschreven dat me van verdere uitlegging ontslaat. Begin maar svp. dezen brief aan Bruinsma te zenden. En vraag hem terug. 't Kan gebeuren dat ik later ook anderen nr U verwys.
En toch verzoek ik U, me niet ten gevolge van dit schryven op het terrein te brengen van openbare polemiek. Daardoor zou juist bewerkt worden wat ik voorkomen wou. Ik wil de zaak als afgedaan terzy schuiven. Als gy, Br. en nog 'n enkele misschien, weten hoe die historie zich heeft toegedragen ben ik tevreden.
(Ook m'n zeer gegronde klacht over die Multatuli-kommissie heb ik gesmoord. Hebt ge opgemerkt hoe Wertheim die er lid van was, onlangs myn party trok?)
Maar vergeet niet my meetedeelen wat ge denkt over 't behandelen van die Tandemzaak? Zeg niet te spoedig: ‘ik zou’ toch geloof ik iets te moeten doen. Maar 't is vervloekt doornig. Ik verzoek u en Br. niets te doen zonder myn weten. Ik griezel er van die zaak aanteroeren. En... er zyn er meer van dien aard. Hoe verdrietig! hier volgde een gr.
een groet als slot [18.] Blijkbaar liet Multatuli, al dikterend, beide mogelijkheden open.
Uw vriend dek
Hierby dat ‘rechtskundig advies.’ By 't uitspreken van dat woord had Korteweg iets van 'n achterbuurtsmensch die zegt: 't staat in 'n boek!’ Of als of er in lag ‘zulke pieten zyn wy dat we niet op glad ys gaan, maar wel weten wat we doen! Je zult het toch niet beter weten dan 'n advokaat?’
Komiek!
En 'n ander staaltje van 't standpunt dat die heeren bleken intenemen. In de eerste periode (na die aanvallen in 't Handelsbl. schreef me Versluys op toon van overwinningsbulletin) dat-i wel (ik meen) drie uren by Boissevain had zitten spreken, en dat hy dien man er toe gebracht had te belooven dat i... m'n werken eens lezen zou!
Wel, wel! Wat ben ik toch 'n ondankbaar mensch dat ik na dien triumf niet meejuich.
Als ik daarop let zou ik weer geneigd zyn aan onnoozelheid, aan verregaande domheid te gelooven. Maar... dit klopt weer niet met àndere dingen.
Nog iets. Spreek s.v.p. niet tegen onbevoegden over die Huldeblykzaak. Ik ben er beschaamd over!