Multatuli.online

5 maart 1882

Brief van P.F. Abell aan V. Bruinsma. Twee dubbele kwartovellen, geheel beschreven. (M.M.)

Delft, 5 Maart 1882

Geachte Heer!

Verschillende omstandigheden hebben mij belet, Uw schrijven van 21 Febr. eerder te beantwoorden. -

Blij ben ik, dat het door mij geopperde denkbeeld door U zoo gunstig opgenomen is geworden. -

U schrijft, dat het beter is, eerst de zaak van den heer Douwes-Dekker in 't bizonder tot 'n goed einde te brengen. - Maar,... ziet U daartoe werkelijk kans? Om die zaak goed te kunnen doen eindigen dient men (naar mijne meening) zeker te zijn van de instemming (of ten minste van de belangstelling) van het ‘ontwikkelde’ deel der natie. - En ik vrees, dat die belangstelling al zeer klein is. - De meesten komen, als men met hen over den heer D.D. spreekt, altijd aanzetten met de U zeker welbekende koffiepraatjes, die ze elkâar nababbelen: meisjesverleider,... ‘Tine’-mishandelaar,... geldverkwister, enz. enz. - Als men ze ertoe kon brengen, om Multatuli's geschriften eens te lezen,... o zeker, dan zou de H-zaak gered zijn, maar, 't ongelukkige van de zaak is juist, dat die menschen 't veel gemakkelijker vinden, elkâar na te praten. - Tot schande der Delftsche studenten moet ik bekennen, dat door hen over de H-zaak bijna niet gesproken wordt. - 't Is net alsof meneer Droogstoppel ook hen geïnduceerd [1.] geïnduceerd: (hier:) verleid, beïnvloed. heeft. - Ook heb ik in ‘Minerva’ (het grootste studentenblad in Nederland) in den laatsten tijd niets over die zaak gelezen. -

't Is treurig. - De studenten toch moeten beschouwd worden als de vertegenwoordigers van het jongere geslacht. - Ze moesten het niet dulden, dat 'n Amsterdamsche Salomo hun voorging. - Als er reeds Droogstoppelisme in de studenten zit, van wie moet men dan gloed, geestdrift voor 't Goede verwachten? -

In het nummer (der Amsterdammer) van vandaag las ik (in 'n brief van ‘V.’): ‘Als een teeken, hoe M. door het jonge Nederland op prijs gesteld, heeft de brief van Salomo groote waarde.’ - Die woorden klinken ironisch. - Dat ‘op prijs stellen van M.’ schijnt niet groot genoeg te zijn, om tot daden aanleiding te geven. -

Daarom zou ik zoo graag willen, dat men de Nederl. studenten in het bizonder opriep tot samenwerking. - Onder hen zullen zeker enkelen tegen Multatuli zijn, ze zullen dan misschien iets tegen hem schrijven; maar ik geloof, dat dit de zaak juist bevorderen zou: immers dan zou er eens een einde komen aan dat langdurige, laaghartige ‘doodzwijgen’. - M.'s ‘vijanden’ dienen uitgelokt te worden tot den strijd; heeft men hen eenmaal daartoe gebracht, dan is hunne nederlaag zeker. - Met de ouderen onder hen moet men het echter niet beproeven: die zijn te laaghartig-slim, om in het strijdperk te willen treden; maar van de jongeren kan men, dunkt mij, niet verwachten, dat ze zich altijd stil zullen kunnen houden. - Er zal 'n schreeuwertje opstaan, er zullen meer schreeuwers opstaan en hunne woorden zullen zijn als die van visschersgemalinnen: Multatuli,... - meisjesverleider, enz, enz, enz. - Men verzoekt hun allerbeleefdst, dit te bewijzen. - Het overige volgt van zelf. - Tegenover laaghartige slimheid dient men geoorloofde slimheid te stellen. -

Het plan, dat ik U in m'n vorigen brief voorstelde, heb ik daarin niet behoorlijk uitgewerkt. - Ik wilde eerst zien, of U het in de hoofdzaak zou goedkeuren. - Nu het echter zoo'n gunstige ontvangst van Uwe zijde heeft mogen genieten, waag ik het, U nog het een en ander voor te stellen tot uitbreiding daarvan: zou U het niet goedvinden, om het doel der bewuste op te richten Vereeniging nòg algemeener te maken? Zou er niet eene vereeniging van te maken zijn, die zich ten doel stelde: het krachtig bevorderen van de Ind. belangen, het vaster maken van den lossen band, die Nederland aan Indië schijnt te binden, het doen toenemen van de belangstelling der Nederl. natie in hare bezittingen. -

Want de natie (de geheele natie) is onverschillig omtrent hetgeen Indië aangaat. En de oorzaak dier onverschilligheid is gebrek aan kennis: onbekend maakt onbemind. - Ik geloof, dat ook dit eene voorname rol speelt in het doodzwijgen van Multatuli. - Hierover heb ik een paar weken geleden een stuk gezonden aan de redactie der ‘Amsterdammer.’ - De heer de Koo zond het mij eenigszins bekort terug; als ik mij met die besnoeiing kon vereenigen, moest ik de Kopie maar wêer terugsturen; ‘Misschien zou het nummer van 5 Maart ruimte daarvoor bieden.’ - Zoo schreef mij de heer Hoofdredacteur. - Ik heb het stuk echter nog niet gezien in het nummer van vandaag. - Het zou me leed doen, als het in een der volgende nummers niet werd geplaatst, want ik geloof, dat de uitwerking goed zal zijn. (‘al zeg ik het zelf’ zou Oome Stastok zeggen). - Trouwens de heer de Koo heeft zelf het nut er van erkend. - Ik heb in dat stuk o.a. gewezen op de beste middelen, die er bestaan, om kennis van Indië op te doen. -

Want het Nederl. volk weet nagenoeg niets van Indië. - Hoe zou anders iemand uit den ‘kleinen burgerstand’ mij hebben kunnen vragen ‘of ze in Indië ook koffie dronken.’? - En ik ben er zeker van, dat vele ‘ontwikkelden’ meenen, dat de bevolking van Indië uit negers bestaat. -

Multatuli zegt ergens zeer te-recht: ‘men moet niet trachten, pestlijders te genezen; men moet preventieve maatregelen nemen tegen het ontstaan of de verspreiding van pest.’ -

De ‘pest’ (de bron van het kwaad) is hier: gebrek aan kennis van Indië en z'n bewoners. - Welke richting men ook neemt, om Indië's toestand te verbeteren, altijd stuit men op dat gebrek aan kennis. - En 't moet wel zoo zijn: al het kwaad in Indië is er immers slechts het gevolg van. -

Licht dus, en wel zoo spoedig mogelijk! - Heeft Havelaar iets anders gewild? - Het volk brenge men licht: de laatste 20 jaren hebben doen zien, dat van de Kamer (ten opzichte der H-zaak) niets goeds te verwachten is. -

Nêerland's belangen en die van Indië zijn als de draden van 'n zelfde kabel-touw. -

In den loop der eeuwen is Nederland samengegroeid met Indië. Wordt Indië gewelddadig weggerukt, dan sterft Nederland. - En dat ‘niet buiten Indië kunnen’ zal zich hoe langer hoe sterker doen gevoelen. - Maar Nederland zal Indië verliezen, als het Nederl. volk geene warme belangstelling in zijne bezittingen gaat toonen.-

- Want, Nederland is klein en moet dat gebrek aan kwantiteit trachten goed te maken door supérieure kwaliteit. - Veronderstellen wij voor 'n poos, dat de Engelschen in hunne koloniën niet meer belangstelling toonen dan de Nederlanders in de hunne, dan is er toch nog 1 zaak, die hen machtiger doet zijn: ze hebben over grooter krachten te beschikken. - Singapoer was in het begin dezer eeuw nog niets en is thans de grootste handelsstad in den O.I. archipel. - Nu bewijst dit wel is waar niets tegen de energie, door de Nederlanders in Indië ten toon gespreid (want hun grooter kapitaal en de gunstige ligging van Singapoer hebben de Engelschen op dit eiland geholpen), maar wèl bewijst het, dat de Nederlanders oppassen moeten en nog meer dan de Engelschen hunne krachten moeten inspannen. - Ik geloof, dat dit duidelijk is. -

Daarom wenschte ik, dat men Nederland en Indië wat vaster samenbond, door het opwekken van belangstelling: door het verspreiden van kennis. - (Weer zijn we aan de ‘bron’ terechtgekomen). -

Wat het volk in zijn eigen vaderland mist (n.1. een uitgestrekt arbeidsveld) moet het in Indië zoeken: te arbeiden valt er genoeg. - Om maar eens een voorbeeld te noemen (ik heb het uit ‘Java’ van Prof. Veth): miljoenen kub. meters van het beste marmer liggen er ongebruikt in de nabijheid der Panggoel-baai (aan Java's Zuidkust, in de residentie Madioen). - En, waarom wordt dat marmer niet opgedolven? Omdat de vervoermiddelen er slecht zijn. - Zoo liggen er vele (reeds ontdekte) schatten ongebruikt in den bodem van de Ind. eilanden. - Van de niet-ontdekte spreek ik hier niet eens. -

Indië heeft gebrek aan kapitaal. - Nederland durft er z'n geld niet heen zenden,... omdat het Indië niet kent. (Daar zijn we wêer aan de ‘bron’). -

Kennis van Indië is een vak, dat op Neêrland's scholen zeer stiefmoederlijk wordt behandeld, terwijl het eigenlijk eene voorname plaats in het onderwijs hier te lande diende in te nemen. - Op de H.B.scholen wordt veel tijd verkwist aan vakken van veel minder belang. - (Mineralogie, Geologie, Plantenkunde, Dierkunde, Boekhouden, Warenkennis, Statistiek). - Ik zeg ‘verkwist’, niet, omdat ik aan genoemde vakken alle belangen ontzeg, maar, omdat de resultaten van het onderwijs in die vakken treurig zijn in verhouding tot den daaraan besteeden tijd. -

Zeer zeker is het goed, dat men weet, hoe 'n mensch er van binnen uitziet, waaruit de bovenste lagen der aarde bestaan, enz. Maar, ik noem het tijd-verkwisten, als er op 'n H.B.S. uren wordt gesproken over spinnen en ander klein gedierte, terwijl men nagenoeg geen tijd besteedt aan de Land- en Volkenkunde van N.I. - Inplaats dat de leeraren trachten, hunne leerlingen eene goede voorstelling te geven van Indië en z'n bewoners, vertellen ze hun, dat er veel keukenzout is in het Elton-meer (in Rusland), enz. - De meeste Nederlanders weten precies, uit welke volkeren de bevolking van Oostenrijk-Hongarije bestaat, maar, wie er in hunne eigene bezittingen wonen, neen, dat weten ze niet, dat behoeven ze ook niet te weten: ‘Wat gaan me die zwartjes aan?’

Deze toestand is te ongezond, om onschadelijk te kunnen zijn. - Ik heb er mij dikwijls aan geërgerd; ik kon mij moeilijk langer stilhouden. - Misschien ziet U er kans toe, daarin verbetering te brengen?

Met de meeste achtng teeken ik mij

Uwdwdr.

P.F. Abell