Multatuli.online

3 maart 1882

Brief van Mimi en Multatuli aan mevr. M.C. van der Hoeven-Meyer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. De brief werd op 8 maart door Multatuli voltooid. (M.M.)

N. Ingelheim 3 Maart 1882

Lieve Mevrouw - Gister ontving dek uw treurigen, treurigen brief [1.] Op 16 februari was J. van der Hoeven overleden; nog zeer recent, op 11 augustus 1881, was hij met Marie C. Meyer in het huwelijk getreden.. O, hoe begrypen wy dat alles, en deelen in uw leed, in uw bitter lot! D. had U ook na ontvangst van het noodlottige doodsbericht dadelyk willen schryven, maar het stuit hem zoo tegen de borst, alleen deelnemend te kunnen schrijven, en niet te kunnen helpen met de daad. En zoo stelde hy uit, en weer uit, en ziende hoe ook ik was getroffen door uw smartvollen toestand, heeft hy my overgehaald U een paar woorden te schryven. En ik doe 't graag, want ofschoon ik u nooit zag, ik heb me zóó ingedacht in uw smart, in uw gebroken illusies, in de diepe weemoed waarmee gy de geboorte van uw kind te gemoet gaat [2.] Het kind dat geboren zou worden was een zoon, J.H. van der Hoeven. - dat ik U meen te kennen, dat ik begryp hoe 't leven U te veel is, en hoe ge uw eigen lot beklagenswaardiger acht dan dat van uw armen man, die zoo jong aan u ontrukt werd, na zoo kort samen zyn. O, ik beklaag hem! maar hy lydt nu althans niet meer, terwyl gy, arme lieve Marie, alleen achterblyft om alles te dragen. O, ik wou zeker even hartelyk graag als dek iets voor u doen. Als dit nu of later in onzen macht mocht zyn wilt ge dan aan ons denken, en op ons rekenen? - Deelneming vindt ge natuurlyk overal, maar hebt ge ook hartelyke vrienden die zich uw lot aantrekken met hart en ziel? Ik begryp dat er zwarigheden zyn van allerlei aard. Wat zal het lot van zỳn kinderen zyn? [3.] Uit zijn eerste huwelijk had Van der Hoeven drie zoons. en het uwe, arme vrouw? Ge zyt nog zoo jong! Ja, de heelende tyd vermag veel. Ze slypt de scherpe hoeken af van onze smart. Maar wie of wat zal het U ooit kunnen vergoeden dat uw liefde geknot is na zoo korten bloeityd, en dat uw moedervreugde verkeerd is in bitterheid? Ik heb zóó met u te doen, en druk u in gedachten de hand.

Uw liefhebbende

M DouwesDekker

Schepel

8 Maart

Lieve beste Marie! Sedert vele dagen reeds ligt die brief, met den Uwen van 28 februari op m'n tafel! Wat baat het schryven? Ik weet wat smart is, en herinner me hoe dikwyls zeker soort van troost my ergerde. Er zyn menschen die meenen dat het verlichting aanbrengt als men het geleden verlies verkleint! Dit is onzin. Ik ben heel verdrietig omdat ik niet weet wat ik by zóó'n slag zeggen moet, of liever: doen? Want praatjes zyn verachtelyk. En als men dan toch inderdaad niets doen kàn?

Uw ramp is dubbel. Zéker staat het verlies dat uw hart geleden heeft, bovenaan, en ik weet dat men, vooral in de eerste oogenblikken, slechts dáárvoor gevoel heeft. Dan zou 't zelfs grof schynen, óók te spreken van byomstandigheden, van... 't geldelyke! Maar weldra doet de aard der dingen - die zich niet laat op zy schuiven - zich gelden, en ook 't materieele spreekt mee. Godbewaarme dat ik in 'n stemming als de uwe, dáaraan alleen, of zelfs daaraan hoofdzakelyk denken zou! Maar dat ik er óók aan denk, is waar. En zie, al kan nu geen macht ter-wereld uw hart teruggeven wat het verloren heeft, dat àndere zou te herstellen of te lenigen zyn door iemand die over middelen te beschikken had. By my is dit het geval niet. Ik leef le jour au jour [4.] au jour le jour: van de ene dag in de andere (fr.), dikwyls niet zonder pynlyke zorgen.

‘Maar, zegt ge, ik vraag je immers niets!’ Neen, dit weet ik wel, maar ik denk er toch aan, en juist het besef van m'n onmacht maakt me zoo verdrietig! Herhaaldelyk heb ik met m'n vrouw uw toestand besproken, en de tekst was altyd: wat kunnen wy doen? Hoe noodlottig, dat gy die op zoo eervolle wys in Uw behoefte kondt voorzien, zoo op-eens gebracht zyt in deerniswaarden toestand!

Ja ‘wat kunnen wy doen?’ vroegen wy ons af. En op die vraag vonden wy geen bruikbaar antwoord. U hier noodigen? Daarover hebben wy beraadslaagd. Maar 't kan niet. Stipt gezegd, zouden wy U niet veel meer kunnen aanbieden dan ruimte, dak. En dat is - vooral in Uw omstandigheden - niet voldoende. Van niets anders zyn we zeker. Ook wonen wy byna drie kwartier van het dorp waar de dokter is, en nog-eens zoo ver van 't andere dorp waar men geneesmiddelen koopen kan. (In Nieder-Ingelheim is geen apotheek!) We zouden riskeeren dat het meest noodige U ontbrak, en misschien zoudt gyzelf ons verwyten dat wy U hier hadden geroepen. Te Rotterdam hebt ge ten-minste Uw betrekkingen! Ronduit gezegd - al klinkt het ruw - 't eenige dat men voor U zou kunnen doen, zou bestaan in 't bestryden van geldelyke bezwaren. En daarin kan ik niet helpen. Ziedaar dan ook de oorzaak van m'n tegenzin in schryven. Wat hebt ge aan praatjes? En al ware het dat uw hier komen iets baatte, wat zou 't helpen voor de kinderen? Waar moeten die heen? Ja, de toestand is vreeselyk!

Zeker is er geld noodig! En dat heb ik niet. Och, wees niet boos dat ik dit zoo herhaal. Ik zeg het niet zoozeer tot U, die my immers om niets vraagt, en er zelfs niet op doelt, het is als't ware een uitroep! Zeker is er geld noodig! Voor U, voor Uw bevalling, voor de kinderen!

Wat hebt ge aan zoo'n troosteloozen brief?

Geld! Ik heb 't niet! Zàl ik over eenigen tyd over iets kunnen beschikken? Dit is te betwyfelen. Wel is er dezer dagen spraak van zeker ‘Huldeblyk.’ Maar ik weet niet in welken vorm dit aan den dag komen zal, en heb van den finantieelen (?) uitslag weinig idee. Op z'n allermooist zal die uitslag hollandsch wezen, d.i. bekrompen, klein, nietig. En 't is te voorzien dat ik daarnà, in nog drukkender omstandigheden zal verkeeren dan nu, daar ik juist dóór die zaak genoopt wezen zal - genoodzaakt, liever! - allerlei oude zaken aftedoen, die nu rusten. Als gieren zullen dezen en genen op my aanvliegen. En toch, lieve Mevrouw, mocht het zyn dat ik my - als er iets van komt - eenigszins zal kunnen roeren, dan wil ik graag doen wat ik kan, al zy 't nog zoo weinig. Iets belangryks kan 't evenwel nooit wezen, dit is zeker!

Wilt gy zoo goed wezen my meetedeelen hoe 't staat met de zaak? Wordt de boekhandel voortgezet? Ik weet niet wat bezwarender voor U is, het voortzetten of 't opgeven? [5.] Mevrouw van der Hoeven heeft de zaak van haar man nog negen jaar voortgezet.

Lieve Mevrouw, ik ben zoo bang dat ge zeggen zult: wat heb ik nu aan zóó'n brief! Deze gedachte verlamt my. Tegen wanneer ziet Ge Uw bevalling te gemoet? Blyft ge, en zoo ja, tot wanneer, in het huis op de K. Hoogstraat?

Och, ik wou zoo graag dat ik iets degelyks wist om U bytestaan! Gedurig denken wy aan Uw positie, en spreken er over maar raad weten wy niet. Wy wonen te afgelegen dan dat het voor U raadzaam wezen zou uw bevalling in ons huis aftewachten. En dat zou juist het eenige zyn waarover wy te beschikken hebben.

Ja, 't leven is zwaar! En niet voor U alleen, al moet ik dan nu erkennen dat uw lot ondragelyk is. Toch is er zelfs aan Uw toestand één minder ongunstige zyde: ge kunt en moogt uw leed noemen. Ieder begrypt het, en men zou al 'n barbaar moeten zyn om er niet in te deelen. In smart die men moet wegstoppen is iets eigenaardig-pynlyks! Dat kent gy niet!

Voor heden vaarwel, lieve Marie, we denken aan U met de meeste deelneming! Uw liefh

DouwesDekker