Lijst van brieven op datum
december 1881
van
Multatuli
aan
Jan Versluys (bio)
Volledige Werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 (1990)
*Omstreeks 29 december 1881.
Brief van Multatuli aan J. Versluys. (A.S. Kok en L.D. Petit, Multatuliana, Baarn, 1903, blz. 128-130.)
Het feit, dat Multatuli aan alle goede vrienden over het stuk van Perelaer in het Algemeen Handelsblad schrijft, maakt J. Versluys als geadresseerde van dit brieffragment waarschijnlijk. Het betreft in elk geval één van de Amsterdamsche korrespondenten. Zie 8 januari 1882.
Hebt ge 't stuk van den heer Perelaer in 't Handelsblad van 25 Dec. gelezen! Dat is flink. Op zoo iets wachtte ik sedert jaren! Mocht ge 't niet gelezen hebben, tracht het dan te krygen. Misschien kunt ge iets doen om het te doen opmerken. Karakteristiek is weer de poging van de Redaktie Handelsblad om Perelaer's dapper stuk te smoren. In een der bybladen staat 'n neerzettend entrefiletje, inhoudende een gewoon of huispraatje. ‘Men moet voorzichtig zijn met geloofslaan’; dat, of zoo iets staat er. Zeker, men moet voorzichtig zijn. Maar de voorzichtigheid in de Havelaarszaak heeft nu al 21 jaren geduurd (byna 22) en het wordt tyd om te beslissen dunkt me. Twee en twintig jaren reeds heeft Duymaer van Twist zitten broeien op z'n overgespaard geld, en z'n ryk pensioen in ontvangst genomen, en sedert al dien tyd heeft hy (óók heel voorzichtig) zich wel gewacht 'n stom woord te antwoorden op al de sommaties, die ik tot hem richtte. Hy was toch wel de aangewezen persoon geweest, om iets in te brengen tegen mijn bewering, dat er in Indië schandelyk werd (en wordt) huisgehouden, als hy daartoe ware in staat geweest. Na 25 jaren blykt er, dat Havelaar gelyk had, toen hy den vertrekkenden Landvoogd, die geweigerd had recht te doen, schreef, dat de toekomst treurig wezen zou. ‘Lebak is nu, 1881, 'n woestenij.’ Zoo erkennen de Indische couranten. Het aantal bewyzen, dat ik zou kunnen aanvoeren voor de rechtvaardigheid myner zaak, zou bestaan in... de heele geschiedenis van Insulinde sedert 1856 te verhalen. Juist na de Havelaarszaak zyn de fouten waartegen ik optrad hoe langer hoe erger geworden. Heel natuurlijk! Wie zou 't na de behande-ling die my van Regeering en Natie te beurt viel, wagen, myn voorbeeld te volgen? Meer nog dan vóór myn optreden werd het ‘après moi le déluge [1.] après moi le déluge: na mij de zondvloed (fr.), gezegde toegeschreven aan Lodewijk XV, zou echter een opmerking zijn van zijn minnares Mme de Pompadour, geuit in 1757, toen Frankrijk bij Rossbach verslagen was door Pruissen.’ 't wachtwoord van hen die op de toepassing en uitvoering der (volstrekt niet altyd slechte!) wetten hadden toe te zien. De voorstelling alsof ik 'n soort van revolutionair was, die me verzette tegen wettig gezag, is geheel valsch. Ik eischte juist stipte opvolging van de wetten die - voor zoover de door my behandelde zaak aangaat - uitstekend waren. Bescherming van den inlander tegen de hebzucht zyner hoofden was des gouverneur-generaals (en myn) eerste plicht. Dien plicht heb ik vervuld. Hy heeft dien verwaarloosd en my berispt omdat ik dien plicht vervulde. Hy is door Regeering en Natie beloond. Ik werd gescholden, belasterd, mishandeld, overgelaten aan- en gedwongen tot broodsgebrek. Om in leven te blijven moest ik vertellinkjes schryven... wat me walgt. My blyft zulk geknoei altyd 'n ware prostitutie.
Geen enkele letter schryf ik dan ook voor publiek zonder innige schaamte; - ik spreek natuurlyk hier slechts van 't belletristisch gedeelte myner werken (godbetert!)
Aan die vernedering heeft my Natie en Regeering 22 jaren lang overgelaten. Onder dien smaad zucht ik nog. Moet ik u zeggen, dat de zoogenaamde mooivindery van m'n geschryf myn indruk te bitterder maakt?
Maar reeds zoo dikwyls heb ik dat gezegd, en byna altyd heb ik daarby de nevengedachte dat het niet begrepen wordt.
Ja, misschien ziet gy middel, om Perelaers stuk te propageeren. Vindt ge ergens 'n plaatsje om die poging van 't Hbl., om nu nogeens de zaak te smoren, aan de kaak te stellen, goed! Me dunkt als ooit 'n zaak in staat van wyzen was, is het wel de Havelaarszaak. Wie nu nog niet weet, waaraan men zich te houden heeft, zal 't nooit weten.
Het was in April j.l. 25 jaar geleden, dat ik Lebak verliet. De Natie, die zich door de kranten laat informeeren, waar ergens 'n briefbesteller of deurwaarder 25 jaar gefungeerd heeft, zou, dunkt me, zich niet hebben te kort gedaan in zelfrespect, indien ze daarvan notitie had genomen. Vyf en twintig jaren tobbens! En nu ten slotte te hooren aandringen op voorzichtigheid in oordeelen! Zyn die middeltjes nu nòg niet versleten! Wat beteekent het toejuichen van m'n mooischryven, als ik, door aandringen op lezen leeren, nu nog niet geslaagd ben in 't verachtelyk maken van zulke middelen!