Lijst van brieven op datum
2 oktober 1881
van
Mimi Douwes Dekker, Multatuli
aan
Johan B.H. Bremer, Christina Bremer bio
Volledige Werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 (1990)
2 oktober 1881
Brief van Mimi en Multatuli aan J.B.H. Bremer en C. Bremer-Snelleman. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.). De brief is op 3 oktober voltooid.
N. Ingelheim 2 Okt 81.
Lieve Mevrouw! Uwe beide prettige lieve brieven had ik vroeger moeten beantwoorden en omdat ze zoo gezellig en hartelyk waren had ik daar ook lust genoeg in - maar willens en onwillens het is altyd het oude liedje van verschuiven en uitstellen. Eigenlyk had ik liever gehad dat dek u geschreven hadt maar hy is daar menigmaal zoo moeilyk toe te brengen en zoo hoort u toch ook iets van hem. O, wy maken het heel goed hier op onzen berg. De zon schynt zoo heerlyk en al is 't buiten wat frisch hier aan myn schryftafeltje zit ik my te koesteren in 't zonnetje. In de eetkamer maken wy sedert eenige dagen al vuur - maar het is anders heerlyk najaarsweer. Wou geniet nog eens volop van de appelen en peeren plukkery. En de nooten! Zyn handjes zyn zoo bruin als leer maar dek en ik vinden 't heerlyk te zien hoe hy het leven geniet, onze kleine pneu en van dag tot dag zien we hem ontwikkelen dat is zoo aardig. Kort na uw zgn Kur [1.] Kur: reis langs kuuroorden om gezondheidsredenen; hier: bezoek aan N.-Ingelheim. ben ik ook begonnen hem geregeld te leeren, alle dagen één half uur. dat is niet lang, wèl? Maar daar we het geregeld doen komt hy toch vooruit.
Ja dat het u genoegen doet u dek nu in zyn eigen omgeving te kunnen voorstellen kan ik my wel denken. Zoo'n omgeving is als 't ware de achtergrond die by een mensch hoort, by een huisselyken hollander vooral. en dat is onze dek echt, al zouden de menschen die hem alleen by renommee kennen het misschien anders meenen. Och ik hoop zoo hartelyk dat hy dezen winter zyn natuur niet zal hoeven te verkrachten en naar Holl. gaan rondreizen met lezingen! En om niet te hoeven, moet hy nu aan 't werk komen voor de pers, het eenige alternatief! en helaas, dat ziet er nu nog niet naar uit! Hy zit aan zyn schryftafel, op de koffietyd na, geregeld van 't opstaan tot 5 uur en durft niets zich met onzen ‘landbouw en veeteelt!’ te bemoeien waar ik hem voor afleiding dikwyls zoo graag eens wilde intrekken - alles uit vrees dat hy dan te veel van zyn pynbank-schryftafel zou vervreemden. Och dat is een nare geschiedenis.
's avonds voortgezet maar als hy eens op slag is doet het schryven het scheppen hem genoegen en goed - nu ja tot de reactie weer komt natuurlyk! - Ik heb hem nooit zoo wèl gezien dan wanneer hy met genoegen werkt. echter moet ik bekennen dat dit lang niet het geval was. al dien tyd dat hy 's winters voordrachten hield niet! die afmattende voordrachten. en dat reizen en kou en - och hy komt altyd zoo àf en moe thuis en heeft maanden nodig eer hy weer op streek en zich zelf is.
Zondag avond 10 uur.
Ziet u, zoo gaat het nu als ik schryven wíl. Gister avond begon dek met Marie over geloof te spreken en over de immoraliteit van de religion en dat duurde tot bedtyd, en ging heel levendig en ik luisterde. En van avond nadat ik Woutje te bed had gelegd kwam ik met m'n schryfportefeuille beneden maar dek begon my te vertellen van allerlei familie relaties naar aanleiding van een bezoek dat wy morgen wachten van een neef, zoon van deks broer, die sedert lang in Indie is en nu met verlof in Holland [2.] Engel Douwes Dekker (1842-1905), de oudste zoon van Multatuli's oudste broer Pieter. Zie de korrespondentie van 21 augustus, 31 augustus 1881 enz. - en zoo werd het al weer laat. en hoe onzamenhangend en naar dit briefje ook is wil ik het nu toch zenden omdat de onbekende neef en nicht my in de eerste dagen wel van schryven zullen afhouden. - Die beeldige poesjes die in uw brief waren! Wou was er verrukt over. ‘Ma je moet Mevrouw wel voor me bedanken en zeggen dat ik het heel lief van haar vind dat ze me zooveel mooie poesjes gegeven heeft. Zal je 't niet vergeten? En nog 'n heeleboel meer van dien aard had hy te vertellen, want hy is een erge ‘babbelepraatjes’-verkooper; - maar daarby ook een lieve engel. - Ja Marie is altyd nog by ons! Ze zal vooreerst nog wel wat blyven het bevalt haar beter by ons dan in 't convent en ze weet zich in huis heel verdienstelyk te maken. Het is wel wat vreemd dat ze dek zoo heelemaal niet kent - ik wonder me soms wat ze van hem denkt, als i de vliegen nazit of de muggen verjaagt of lanterfant - en (volgens haar begrip) niets doet. Maar als ze lang by ons blyft zullen op dit punt haar oogen ten slotte wel opengaan. Dek is erg zacht en goedig deze laatste dagen. Weet u soms is hy prikkelbaar en wel altyd goed, maar daarom niet goedig. hy en marie en ik zitten als drie groote kinderen beurt om beurt op de piano te tokkelen, ik ben dan maar bly dat niemand ons ziet. en ik ben byna verlegen om wysheid te verkoopen aan Wou wat ik toch doe op zyn eigen verlangen alle dagen een oogenblikje.
U eens bezoeken? O heel graag zou ik het doen, àls we op reis waren, maar het is te hopen dat we allen thuis blyven voor den besten liefsten man en ‘onze papa’ zoo als men zegt. Het kind wordt ook zoo misselyk over 't paard getild als we zoo uitlogeeren zyn en hy wordt nu oud genoeg dat dat nadeelig voor zyn karakter zou kunnen worden. - Och, misschien lacht U nu, en denkt dat we thuis ook mooi opweg zyn hem te bederven? Het kan wel zyn! maar we doen toch ons best maat te houden en thuis - bederven wỳ hem nog maar alleen.
Dek zal jonkvrouw Mosella met open armen ontvangen alsof hy bruidegom Rhein zelf was [3.] Het betreft hier een schilderij, dat door de Bremers uit Brussel opgezonden zou worden, ‘Les bords de la Moselle’ geheten, dat geïnspireerd was op Multatuli's beschrijving van de ontmoeting van Moezel en Rijn, in de aanheft van Millioenenstudiën (V.W.V, blz. 13). Zie voorts bij 10 oktober 1881., neen dat is niet juist gezegd, hy zal... haar ophangen en tentoonstellen met accompagnement van veel dankbaarheid aan den schenker.
Witrok [4.] Witrok: de grote waakhond, zo door Wouter gedoopt om de kleur van zijn vacht.? Och misère! Hy is hersteld van de ziekte maar... ziet niet meer goed. laatst is hy daardoor onder een wagen geraakt, ook dat is hersteld maar nu durven wy hem niet meer uit laten gaan. We moesten er eigenlyk korte metten mee maken maar uit 'n nare weekhartigheid kunnen we daar maar niet toe komen en het arme dier is er de dupe van en sleept zyn leven voort dat toch eigenlyk het leven niet waard is. -
Ik sluit heelveel groeten van dek aan U beiden in, ook van Marie en eindig met een handdruk
Uw zeer toegenegen
Mimi DD
Dek vraagt of zyn brief wel leesbaar is? ik wil 't maar hopen! Dag lieve Mevrouw.
Waarde Heer Bremer en lieve Mevrouw! Gister avend zaten wy in de benedenkamer, Wouter keek prenten in z'n ‘beestenboek’. Marie (de francaise die in al haar doen heel onfransch is, of hoe moet ik zeggen? Ze is werkzaam, zindelyk, eenvoudig, volstrekt niet koket of opschikkerig) ontdeed rozynen van de stelen (heden bezoek van 'n neef met z'n vrouw te wier eer een tulband gemaakt wordt, en dáárvoor die rozynen) en Mimi haalde haar schryfportef. van boven. Ik zat te lezen in de Memoires van Made Rémusat [5.] Made Rémusat: madame de Rémusat (1780-1821), schrijfster van Mémoires over de tijd dat zij ‘dame d'honneur’ was aan het hof van Napoleon.. Dat is: ik las en stond op en liep heen en weer en las weer en stond weer op. Zoo lees ik gewoonlyk, want zelden lees ik zonder ergernis. En ook zònder Rémusat en Napoleon zou ik telkens m'n lektuur hebben afgebroken, want ik was zeer ingenomen [6.] ingenomen: in beslag genomen. door allerlei indrukken. Ikzelf wist niet of m'n lektuur of m'n eigen preoccupaties me meer beheerschten.
‘Wel, wil je eens lezen wat ik aan Mevr. Br. geschreven heb?’
Ja... neen... och. Zeg, heb je ditmaal leesbaar geschreven?
Nu, dat doe ook ik soms niet. t Was maar om wat te zeggen geloof ik. En ik las haar brief, en gaf hem haar terug en zei: goed kind! Van nacht lag ik wakker... pour cause [7.] pour cause: niet zonder reden (fr.)! En ook kwam my die brief in de gedachte. 't Is 'n heel vriendelyk gezellig schryven (zooals in nóg hooger graad uw brieven) maar toch beving my op eenmaal zekere wrevel. M's schryven teekent volstrekt m'n stemming en omstandigheden niet. Moet dat dan juist? Misschien niet, maar waartoe dient het schryven dan? Het geeft maar valsche indrukken. Ziedaar dan ook een der redenen waarom ik zoo ongaarne schryf. Onwaarheid is my een gruwel en myn leven is te vol, m'n aandoeningen zyn te menigvuldig en te sterk dan dat ik met de mededeeling daarvan m'n vrienden mag lastig vallen. Het vermyden van de onderwerpen die ons bezighouden, is vermoeiend. Dat doe ik, o ja, zoolang 't me mogelyk is, by persoonlyke aanraking, schoon 't me niet altyd gelukt.
M'n leven is inderdaad moeielyk. Dit is nu eenmaal zoo. Gelooft men my niet, meent men dat ik de zaken te donker inzie ik kan 't niet helpen. By uiting had ik byna altyd berouw. Wat geeft het me of deze en gene na 't aanhooren van 'n pleitrede die betoogt dat ik zwaar gebukt ga onder 'n tegenspoed die de meeste anderen verpletteren zou, antwoordt: ‘Ah zoo, ja inderdaad dat is zeer verdrietig!’ Immers niets.
Medegevoel, sympathie? Dit heeft in enkele gevallen waarde, by smart die troost gebruiken kan, by indrukken van treurigheid die poëtisabel zyn. Nu, ook die soort van verdriet is me niet gespaard, maar ik ben er in lang niet aan toe daarvoor troost te zoeken. Al m'n gedachten worden ingenomen door drukkende dingen van minder dichterlyken aard. De omstandigheden eischen dat ik ‘voortbreng’ ‘lever’, dat ik schryf. Welnu, ik heb niets te zeggen aan 'n publiek dat niet lezen kan. Elke letter die ik overgeef aan de pers is 'n prostitutie. Welnu, wat moet, moet! Als de soort van stumperts waarop ik doelde in Idee 62, zou ik misschien ook nu weer (en waarachtig niet voor 't eerst!) m'n pudeur weten te overwinnen en me weggeven aan publiek, als dat van m'n wil afhing! Maar dit is 't geval niet. By de stemming die me beheerscht, heb ik geen talent. Tot zeker soort van uiting is liefde noodig, zekere ingenomenheid met hoorder of lezer, en ik voel tegenover 't groote publiek slechts verontwaardiging en verachting. Zyn er geen uitzonderingen, vraagt ge? Wel zeker, en gy behoort er toe. Maar voor hen alleen kan ik niet schryven. Wie zich op publiek terrein beweegt, heeft met het groote publiek te doen. 't Zou me wat helpen te behagen aan de weinige geestverwanten. M'n uitgever zou me gauw bedanken! Ik moet mooiigheidjes leveren aan Jan & alleman. Ziedaar dan ook de oorzaak waarom ik altyd beweer: geen schryver te zyn. Een schryver, een boekenfabrikant op kommando, 'n leverancier van gedrukte aandoeningen ben ik niet. Dagelyks verbaas ik my over de menigte scribenten die daarin gelukkiger zyn dan ik. Zy schynen hun waar te kunnen leveren zonder dat het hun ziel iets kost.
In Mimi's brief zag ik dat ze m'n schynbaar onwerkzaam gedroom verkeerd opvat. M'n aanhoudend stryden tegen onvermogen is zwaarder werk dan wezenlyk voortbrengen zyn zou. Ik zoek gedurig middel om m'n stemming te beteren, 'tzy in nietigheden, in spelen met Wouter, of in lektuur. t Laatste is 't slechtst van allen. Zeer zelden geeft my 'n boek of geschrift 'n anderen indruk dan: ‘voor 't publiek dat dáármee tevreden is, moet ik m'n aandoeningen schetsen.’ En m'n onmacht wordt bestendigd!
Ziedaar byv. de oorzaak der vermenging van m'n ergernis gistravend by 't lezen der Memoires van Made Rémusat. Ik zelf wist niet of ik ontstemd was over háár geschryf, over Napoleon I (dien zy in 't hemd zet!) of over m'n eigen toestand, meer of min in verband gebracht met de dingen die zy aanroert. Dat verband bestaat, en zelfs innig. Want er was veel in Napoleon I dat ik (beter dan Made Rémusat!) begrypen kan, vooral in fouten, die echter (dit vat zy niet) integraal by z'n geheele zyn behoorden. -
En nu moet ik naar den trein om m'n (vry onbekenden) neef en (geheel onbekende) vrouw aftehalen. 't Zal my 'n groote inspanning zyn hen niet te laten merken hoe gedrukt ik me voel. Dag beste vrienden, neemt me nooit kwalyk als ik niet schryf. Alle uiting doet me pyn, omdat ik toch nooit volledig zeggen kan wat me deert. Bovendien aanhoudend klagen is vervelend voor den hoorder en onwaardig voor den schryver. Hartelyk gegroet
tt
Dek
Hoogstwaarschynlyk zal ik genoodzaakt zyn weer voordrachten te houden. Hoe afmattend ook, 't valt me nog iets makkelyker dan schryven, althans wat het gemoed aangaat. De fysieke vermoeienis laat ik nu daar.