Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

17 augustus 1881

van

Multatuli

aan

G.L. Funke (bio)

 

Volledige Werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 (1990)

terug naar lijst

17 augustus 1881

Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Vier dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Deze brief sluit aan op de aanvankelijk niet verzonden brief van 6 juli. Zie aldaar.

17 Augustus 81 beste Funke! Dat briefje lag sedert zooveel weken op m'n tafel. Het was in de plaats gekomen van 'n langen brief dien ik verscheurde. Ik voelde dat ik U niet in de zaak mocht betrekken. En om dezelfde reden verzond ik ook nevens staand kort briefje niet. Ik meende toen dat die ellendige historie binnen weinige dagen zou afgeloopen zyn, en wilde dat gy dan ter-goeder-trouw zoudt kunnen zeggen: ik wist van niets!

Maar ik wist niet, helaas, dat de zaak niet afloopen zou. Dàt kon ik niet voorzien! Ik mag nu niet langer wachten, U optehelderen waarom ik Uwe brieven van 29 Juni en 23 Juli niet beantwoordde. Ge weet dat ik U terstond na 't lezen van den aanval in 't Nieuws geschreven had. Onze eerste uitroep was: och, wat zal Funke daarvan een verdriet hebben! Ik wist dat ge U herhaaldelyk voor my hadt in de bres gesteld, en ik begreep het penible uwer verhouding tegenover menschen die gy uit een industrieel oogpunt niet kondet missen. De valsche poëzie die voorgeeft in alle materie iets laags te zien, is my een gruwel. Het slagen van Uw ‘Nieuws’ (geheel afgescheiden van den inhoud der eerste blzn en de komiek-pedante praatjes over Buitenl. politiek) het slagen Uwer onderneming met het oog ook op uw vrouw en kinderen, vind ik poëtiek. Daar is rym. De uitslag klopte met Uw intelligente flinkheid. En méér nog.

Als dat ‘Nieuws’ quâ onderneming niet zoo goed gegaan was, hadt ge jegens my U niet zoo royaal kunnen gedragen. Dat besef en de dankbaarheid die ik U (ook buiten 't finantieele) schuldig ben, veroorzaakte dat ik eerst aan U dacht.

Schoon dit feitelyk waar is, kwam er als aanleiding iets by dat niet in verband stond met myn gevoel voor U, iets in myn belang. Ik was verheugd over den aanval. De uitroep: ‘wat zal dat F. spyten’ werd aangevuld door 'n ònuitgesproken: ‘my niet! My doet de zaak pleizier!’

Om U dàt begrypelyk te maken, 't volgende. Niemand dan ik zelf kan weten hoe dikwyls ik door publicisten gekrenkt word. Ik neem geen krant of tydschrift op, waarin t niet geschiedt. Dat anderen dit niet zoo goed weten als ik, komt hiervan dat men slechts let op iets dat uitdrukkelyk gezegd wordt, en geen acht slaat op de velerlei wyzen waarop men my grieft door zwygen.


(Eén voorbeeld uit honderden. De schryver G. (van Gorkum) die met onmiskenbare kennis van zaken (niet te verwarren met bevoegdheid tot oordeel) indische toestanden behandelt, bespreekt het chapître Heerendienst zonder my te noemen. Na 20, 30 jaar zal dat zwygen, evenals 't doodzwygen in Kamerdebatten en van de Lettermannen sprekend worden gevonden.)

Maar behalve zwygen zyn er nog vele andere manieren. Met min of meer handigheid ontvang ik van tyd tot tyd 'n zyslag.


(Zie Alb. Thym, die zekere obsceniteiten niet zoo erg vindt als die ‘waarop men in Mult. Vorstenschool onthaald wordt.’) -

Sedert jaren leed ik onder de verschillende manieren waarop de algemeene miskenning zich openbaart, en zeer dikwyls betreurde ik de onmogelykheid om er op te antwoorden. Meestal zou 't repliceeren my in 'n ongunstige positie geplaatst hebben. Een klacht over verzwyging van myn naam, byv. zou beantwoord geworden zyn met: ‘Ei kyk, hy wil dat men over hem spreekt!’ Alsof 't my om publiciteit als zoodanig te doen was!

By uitdrukkelyke beleedigingen zou m'n antwoord meestal koorn op de molen van m'n aanvaller geweest zyn. Een V. Vl. byv. zag niets liever dan dat hy door 'n dupliek tegen Multatuli een debiet kon verwachten als nu aan de schryvery van Multi ten-deel valt. Kortom, gewoonlyk achtte ik het òngeraden m'n wrevel te uiten. En ziedaar de plompe aanval in 't Nieuws! Hy was me welkom! Primo, daarin was aanleiding om buiten schryvery te blyven. (Ge hebt gezien dat ik die opdroeg aan Valette. Hy heeft zich, m.i. goed van die taak gekweten. Z'n stuk is ter-zake dienende, logisch en voldoende. Zeker had ikzelf de zaak niet zoo goed afgedaan. My zou 't moeite hebben gekost zoo sober te blyven, en wel beschouwd, was dàt de eisch.)

Maar ik kon dàt gedeelte der zaak slechts opdragen aan 'n ander, door er by te verklaren dat ikzelf den schryver van dat stuk ‘wat anders’ leeren zou. Anders had het den schyn gehad alsof ik my achter 'n ander verschuilde.

De beschuldiging ‘laf of (en) gemeen’ eischt andere beantwoording dan frazen. Hoogstwaarschynlyk deelt gy myn oordeel over het duël niet. Er zyn er maar weinigen die op dit stuk van myn opinie zyn. Ik acht het duel 'n onmisbare zaak. D.i. als principe. Ge begrypt dat ik niet elk duël goedkeur, Integendeel, weinig duellen zyn gerechtvaardigd. Maar dit is iets anders dan de kwestie of er niet 'n middel moet bestaan zich te verdedigen tegen kwajongens?

Ik meen alle beschouwingen die er tegen het duel-principe werden en worden ingebracht, te kennen, en naar myn oordeel houden zy geen steek. Maar als ik nu 'n monografie dáárover ga houden, kom ik niet klaar met dit schryven.

Ik was verheugd dat de aanval zóó grof was (laf of (en) gemeen!’) dat hy - zoo ooit! - een uitdaging wettigde. En ik zocht sekondanten! Sekondanten, ja. Ik had er twee noodig. Ziehier waarom.

Ik verzeker U dat een duël (geheel afgescheiden van m'n oordeel over: het duel als principe) me niet alleen niet verschrikt, maar ('t klinkt gek) aangenaam toelacht. Ik houd er van. Dit is temperamentszaak, en geen principe. In principe ben ik tegen elk duel als 't eenigszins kan vermeden worden. Wie zonder noodzaak duelleert, is misdadig en dwaas. Sedert zeer veel jaren deed ik 't niet, en dit bewyst dat ik niet toegaf in m'n lust. Dezen keer echter mocht ik en moest ik. ‘Laf en gemeen!’

Welnu, by 't schryven om sekondanten voorzag ik dat ik me zou moeten spenen van 't genoegen eens iets zoo geheel naar m'n zin te mogen doen. Ik begreep dat de onbekende aanvaller niet duelleeren zou, en dat de heele uitdaging zou afloopen met een procesverbaal van wedervaren der sekondanten. Daarom wilde ik er twee hebben.

De eerste dien ik verzocht my die dienst te bewyzen, nam flink aan. Maar den tweeden vond ik tot nog toe niet. De weinigen dien ik 't verzocht, hebben redenen (of voorwendsels) om te bedanken. De ‘weinigen’ omdat ik 't slechts aan dezulken vragen kan die 1o my geschikt voorkomen ('n zeldzaamheid!) en die 2o wat hun maatschn of huiselyke omst.n aangaat, zoo'n dienst kunnen presteeren. ‘Vrienden’ van allerlei gehalte heb ik genoeg, maar de een is te jong, 'n ander te... burgerlyk, 'n derde te afhankelyk, 'n vierde te huisvaderlyk &c &c

Kortom, nog altyd heb ik m'n tweeden getuige niet. -

En de retraktatie, vraagt ge? Was daarmee de zaak niet uit?

In die retraktatie herkende ik natuurlyk Uw bemoeienis, en ik was er dankbaar voor. Misschien ook is Uw aandringen op redres geholpen geworden door 't uitlekken myner pogingen om 'n sekondant te vinden. (Er waren depêches gewisseld, en men weet wat officieele geheimhouding te beduiden heeft.)

Hoe dit zy, toen de retraktatie verscheen, had één sekondant z'n funktie aangenomen, en volgens alle regels legde ik hem die z.g.n. eerherstelling voor, met verzoek te dienen van considere [1.] considere: (consideratie) (ook) overweging. & advies omtrent de oorbaarheid van aannemen en tevreden zyn. Hy adviseerde: onvoldoende. En dit was ook myn opinie.


(Ik heb nu geen lust de flauwe jezuitery van dat stuk te ontleden. ‘Ik heb je'n dief genoemd, nu ja, maar ieder begrypt dat het niet m'n bedoeling was je voor 'n dief uittemaken.’
‘Ik heb je aangetast [2.] aangetast: oorspr. stond er uitgescholden. omdat je'n doode beleedigde [3.] beleedigde: oorspr. stond er aantastte.. Ieder begrypt dat ik niet de bedoeling had je uitteschelden. 't Is maar dat je'n doode aantastte, zie je, en dàt vind ik zoo gemeen.’
Dat men in parlementen zich laat tevreden stellen met zoo'n parafrastisch [4.] parafrastisch: door omschrijving. verhandelen van de beleediging, weet ik wel. Maar dat is omdat gewoonlyk de beleedigde zèlf god dankt dat-i de zaak met eenigen glimp van fatsoen kan laten rusten. [*] Ik was juist bly met de zaak omdat ze zoo byzonder geschikt was om forsch aangepakt en doorgezet te worden.

Zie onlangs Casembroot [7.] Casembroot: François de Casembroot (1817-1895), sedert 1866 lid der Tweede Kamer na militaire loopbaan in Indië. versus Dullert [8.] Dullert: Mr. W.H. Dullert (1817-1881), sedert 1849 lid der Tweede Kamer, groot bewonderaar van Thorbecke en bekend filantroop.! En Dullert had dan ook (om stipt te zyn, moet men dit in 't oog houden) niet zùlke beleedigende termen gebruikt. De parafraze echter die de zaak heette te redresseeren was even zot. De type van die zaakjes is aldus.

A. Je hebt gestolen.
B. Door A uitgescholden voor dief, eisch ik herstel van eer.
(Opschudding. A. wil niet intrekken. B eischt dàt, of àndere genoegdoening. ‘Goede vrienden’ ('t zyn slechte vrienden!) trachten B te beduiden dat hy zich de zaak niet moet aantrekken. Ze beginnen 100 frazes met: ‘ik zou...’ of: ‘in uw plaats zou ik...’ Als B naar hun zouën luistert, zeggen ze achter z'n rug: ‘ik zou (alweer 'n zou!) ik zou er niet in berust hebben! Ik had A de hersens ingeslagen! Als my zoo iets gebeurd was, zou ik... &c &c &c.
Na ruggespraak, tumult, hooge woorden, vooral na vertoon van veel valsch-welwillende pogingen tot sussen, wordt er 'n program gemaakt waarmee A, B en... 't publiek tevreden zyn. B vooral. Hy heeft z'n eer weerom door A te laten zeggen:

A. Het doet my leed te hebben moeten ontwaren dat de overigens zoo byzonder hooggeachte heer B in myn verzekering dat hy gestolen heeft, iets heeft gelieven te ontdekken dat den schyn heeft alsof ik hem voor 'n dief uitmaakte. Dìt lag inderdaad geenszins in myn bedoeling.

B onthoudt zich wyselyk van de vraag wat dàn wèl in de bedoeling lag? Dat wil hy liever niet weten. Nog eens, hy dankt god dat-i den schyn kan aannemen alsof hy 't praatje van A inderdaad heeft opgenomen als 'n retraktatie. Hy weet wel beter! En ook anderen weten wel beter! En hy weet ook dat anderen 't weten! En al die anderen begrypen best dat hyzelf zich maar aanstelt alsof hy tevreden is, maar...

Er mankeert maar aan, dat A & B elkaar in publieke séance zoenend en verzoenend om den hals vallen. (Ils se reconcilièrent, 's'embrassèrent &c... et depuis ce moment, ils étaient ennimis mortels [5.] Ils se réconcilièrent enz.: zij verzoenden zich, zij omhelsden elkander en vanaf dat moment waren ze doodsvijanden.! Zoo zegt Lesage [6.] Lesage: Alain-René Le Sage (1668-1747), frans schrijver van avonturenen zedenromans. ergens in den Gil Blas,) en zoo is het! Ik behoef U niet te zeggen dat ik niet houd van zulk geknoei. Naar myn indruk wordt de beschuldiging ‘laf en ‘gemeen’


laf: ‘of’ gemeen stond er. Ik schenk hem de finesse van 't verschil tusschen ‘en’ en ‘of’ en accepteer de goedheid niet die my wel heel vriendelyk de keus wil laten tusschen die beide kwalifikatien. Ook ‘onbezonnen’ neem ik niet aan. Maar ik spreek er niet van, omdat die beschuldiging (hoe onbezonnen ook van zyn kant!) geen duël rechtvaardigen zou, veelmin vereischen.)

Nu dan, de beschuldiging: ‘laf en gemeen’ wordt niet te-niet gedaan in 'n praatje als 't geleverde. Daarin nl. even als in 't voorbeeld over ‘dief’ en ‘gestolen’ tracht hy, kwasi de aanklacht intrekkende, die staande te houden door te eindigen met de verklaring dat de grond waarop ze gebazeerd was, bestaan blyft. Iets als: 'n dief heb ik je niet genoemd [9.] heb ik je niet genoemd: oorspr. stond er ben je niet., ik zeg maar dat je gestolen hebt. Merci! -

En, vraagt ge, hoe is dan nu de status quo? Wel, allerverdrietigst voor my. Tot nog toe vond ik m'n 2n getuige niet. De zaak wordt oudbakken. Ik ben er misselyk van, en weet niet -

Ik word gestoord. Heel hartelyk gegroet! Ik acht niemand hooger dan U. Wees niet boos als ik over sommige dingen (het duëlprincipe, byv.) anders denk dan gy.

Uw vriend Dek

De wyze waarop ik die zaak wilde (en wil) behandelen wordt ook bepaald door de noodzakelykheid om sommigen te waarschuwen die genegen mochten zyn 't voorbeeld van den Nieuws. redaktr te volgen. Een flinke afdoening van die zaak zal me rust geven. Ook benadeelt ze uw blad minder dan schryvery. Dit zou me op 'n weg brengen dien ik nooit betreden zal, nl. 't uitkleeden der redaktie als kopie leveranciers. Il y aurait de quoi [10.] Il y aurait de quoi: er zou reden genoeg toe zijn (fr.)! Maar dàt doe ik in geen geval. Omdat het uw zaak is. Het zou slecht van me zyn.