Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

3 mei 1881

van

Multatuli

aan

S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)

 

Volledige Werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 (1990)

terug naar lijst

*3 mei 1881

Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. Onvolledig. (RvE, blz. 328-330).

Nieder-Ingelheim, 3 Mei 1881.

Beste Roorda! Ja, ik ben mo\~e en ontstemd, en alle schryvery hangt me de keel uit! Of liever, 't kost me moeite my tot schryven te zetten. Cadmus had voor myn part kunnen wegblyven. Gy zyt een der zeer weinige personen die, schryvende, niet liegt. Het overgieten van gedachten in konventioneele krabbeling op 't papier is slechts by benadering bruikbaar, en ik ga gebukt onder de hebbelykheid my meer dan anderen gestuit te voelen door dat inkorrekte, vooral in m'n eigen schryven. Byna eiken geschreven zin zou ik willen korrigeeren door 'n toelichting. En dan weer die toelichting toelichten! Nooit vond ik 'n bief goed dien ik 'n paar dagen onverzonden liggen liet.

M'n ‘moê en ontstemd’ is op dit oogenblik alweer niet waar. 't Is de deun die sedert de laatste maanden en weken my op de lippen lag, en toen wèl naar waarheid. Maar vandaag ben ik betrekkelyk wel. Betrekkelyk! M'n physiek laat veel te wenschen over. 't Minste vermoeit me en belet m'n ademhaling. De inspanning voor die voordrachten is niet te beschryven. Door overspanning breng ik zoo'n reis ten einde. En de reactie volgt. Wat den finantieelen uitslag aangaat, ze is min. Er is geen kwestie van dat ik met ±40 voordrachten genoeg verdien om 'n jaar te leven. En toejui-ching, en hartelykheids-betuigingen en sympathie, kyk! Maar al die hartelykheidsmenschen houden hun mond als ik na m'n vertrek door moderne dominees in hun dorpskrant word uitgescholden. Bah!

Toch, ook wat het finantieele aangaat, luctor et emergo! Ons nieuwe huis (vóór 't zesplankige, het laatste naar te voorzien, zegge: te hopen is) wordt alleraardigst. - Behalve de last dat het twintig minuten van 't dorp ligt, ja, van 't station 'n half uur! kan men geen schooner woning wenschen. Het uitzicht is zeer ruim. We zien de heele z.g.n. Rheingau, van 't Rudesheimer Denkmal af tot de ‘Platte’ te Wiesbaden toe. En de inrichting van de woning is meer dan voldoende. Ook het bybehoorend terrein is ruim, en voor eigenlyke bloem- en moestuin te uitgestrekt. Bovendien zyn wy er geheel vry, en men zou er in sarong en kabaai op den weg kunnen loopen. Vlak by 't huis is 'n zuil die in 1807 ter herinnering aan Karel den Grooten is opgericht. Het volk beweert dat de put op ons erf door Karel d. G. gegraven is, en er is grond om dit te gelooven. De plek is juist aangewezen voor 'n wachttoren uit den tyd toen hy te Nieder-Ingelheim z'n paleis had, en me dunkt dat geen particulier 't in z'n hoofd zou krygen op die plek 'n put te graven.

Maar nu spyt het me dat ge juist in augustus uw dochtertje gaat halen. Dat is juist in den voor eenige verwachte bezoekers aangewezen komkommertyd. In elk geval hoop ik dat ge niet ‘'n paar uren’ by ons komt, maar veel langer. Er is veel plaats in 't huis, en dat zal dus wel losloopen. Verbeelje, m'nheer, we hebben zelfs 'n koetshuis! Is dat niet sterk voor iemand die maar 'n hollander en geen schelm is?

Hoe ge aan 't fantastisch ontslag van 's Jacob [1.] 's Jacob: Frederik's Jacob (1822-1901), gouverneur-generaal van Ned. Indië van 1880 tot 1884. Van welk ontslag hier sprake is, blijft onduidelijk. 'n even fantastischen stap op den goeden weg kunt verbinden, begryp ik niet. Ik erken slechts één goeden weg: de Hollanders er uit. Je ne sors pas de là [2.] Je ne sors pas de là: van dat standpunt wijk ik niet (fr.). En gebeuren zàl 't! Wat die onbeduidende 's Jacob doet of laat, is geheel onverschillig. Van 's mans ‘eervol’ verleden is me niets bekend. (....)