Multatuli.online

10 maart 1881

Brief van D.R. Mansholt aan H. de Raaf. Een dubbel en een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-4 en 5(½) beschreven. Het hier weergegeven fragment begint onder aan blz. 1. (M.M.)

Meeden d. 10 Maart 1881

Beste vriend!

(....)

Het belangrijkste nieuws van hier is, dat we D. Dekker weer een paar dagen te gast hebben gehad, en, als verleden jaar, met het grootste genoegen. Hij is nog dezelfde, doch wordt hij er lichamelijk niet minder op. Zijn asthma plaagt hem - 's morgens - nog altijd, doch niet meer in die mate als verleden jaar. Doch klaagt hij over moeheid, al overwint zijn reuzengeest alle lichamelijke bezwaren. Over het Nederlandsche volk, en vooral over onze regeering, spreekt hij nog met dezelfde bitterheid, dezelfde verachting, als wanneer hij de lotgevallen van zijn rijk leven verteld, dan moet men wel met hem instemmen. Het is een door en door verrotte boel, één zelfzucht, één trouweloosheid, één infamie en wat wij, door de dagbladen te zien krijgen is slechts de blinkende buitenzijde. Hij heeft ons staaltjes uit de zog. hoogere en wetenschappelijke kringen verteld die door ons eenvoudig-burgerlijk verstand niet begrepen kunnen worden. En dan die lasterpraatjes, waarmee men hem voortdurend vervolgde en pijnigde! Van de vele staaltjes die hij ons verhaalde, slechts deze: Hij moest een meisje spreken teneinde een daad der grootste edelmoedigheid en zelfopoffering te kunnen volvoeren, en die ik hier maar niet zal vertellen omdat het mij te ver voeren zou. Hij wandelde met haar, ik meen in het Haarlemmer hout en lei, zoo als hij wel vaker doet wanneer hij ijverig spreekt, de hand op den schouder van het meisje. Dit zag een dominee, en een paar dagen later kwam het zelfde meisje bij hem met een brief van dien dominee, met een zalvende en deftige waarschuwing voor dien overlaat, dien meisjesverleider, dien dronkaard enz. sluitende met een beroep op den Heer. Nog veel meer soortgelijke staaltjes verhaalde hij ons, en toch is hij zonder de minste twijfel een der edelaardigste, zachtzinnigste en zelfverloochendste menschen die ik ooit heb aangetroffen. Dat hij tengevolge zijner opofferende naastenliefde vaak in ongelegenheden kwam ligt in den aard der zaak, hij had, als Fransen v.d. Putte en anderen, millionair kunnen zijn, minister, gouverneur generaal, en hij heeft omgezworven als een wild dier gescheiden van vrouw en kinder, de eerste stierf van verdriet, en zijn zoon werd een deugniet omdat hij nooit met zijn vader in aanraking kwam. -

Over de eigenaardige verhouding tusschen zijne overleden vrouw en de tegenwoordige en hem zelf heeft hij ons de schoonste opheldering gegeven. Er is geen schooner Verhältung denk-baar. Zijne tegenwoordige vrouw heeft zich reeds sedert heur twintigste jaar voor hem en zijn huisgezin opgeofferd, niet alleen haar vermogen maar ook hare - eer. Versta mij wel: niet dat de gemeenschap tusschen deze drie van zoodanigen aard was dat ook de gewone zedelijkheids begrippen er aanstoot aan konden neemen, maar ge weet, wie met hem vertrouwelijk omging die was onteerd, vooral een meisje. Hij spreekt dan ook niet dan met de grootste hoogachting, de diepgevoeldste liefde van zijne beide echtgenooten, nogeens: er is geen schooner verhouding denkbaar. - Om zijn ontaarde zoon heeft hij veel verdriet, zijne dochter is getrouwd aan een professor in Padua, doch hij spreekt over haar als eene vreemde, hij kent haar niet, en daarvan heeft hij nog meer verdriet dan van zijn ontaarden zoon, omdat zij zulk een lief meisje was. - Ik zou die heelen nacht door kunnen vertellen van hem en zijne lotgevallen, ik eindig echter in de hoop dat ik dit later wel mondeling zal kunnen doen. Dit nog: als hij weer tehuis komt zal de Woutergeschiedenis vervolgd worden. Hij heeft mij ingewijd in zijn plannen daaromtrent, ik voorzie iets schoons. Doch heeft hij een hekel aan alle schrijverij, evenals aan zijne publieke voordrachten. Hij bukt echter voor de noodzakelijkheid: zorg voor het dagelijksche brood. Een goede daad, eene beleefdheid zelfs van anderen wordt door hem bovenmatig gewaardeerd, terwijl de schoonste letterkundige gewrochten hem geheel koud laten. Reina Ditmers o.a. schonk hem hier een paar zelfgebreide kousen, en gij had hem toen eens moeten zien, hoe hij opstoof haar omhelsde en kuste op de handen en voorhoofd, en geen woorden kon vinden - hij die anders zoo rijk is aan woorden - om zijne dankbaarheid te betuigen. Ik liet hem uwe vertaling zien van zijn gedicht: mein Kind es schlägt die neunte Stunde [1.] mijn Kind enz: vgl. V.W.I, blz 199., doch geen enkel woord van waardering kwam van zijne lippen. - Te Hoogezand - doch ik wou ja uitscheiden. - (....)

Sedert gisteren is het water zoo hoog als ik het nog niet gekend heb. Maandagavond toen ik Dekker naar Winschoten bracht hadden wij zwaar onweer met verbazende regenmassa's, die voortduurden tot heden morgen.

(....)

En nu moet ik sluiten. Na vriendelijke groete tevens van mijne huisgenooten

uw liefh. vr.

Schrijf spoedig eens.

DR Mansholt