Lijst van brieven op datum
26 november 1880
van
D.R. Mansholt (bio)
aan
H. de Raaf (bio)
Volledige Werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880 (1989)
26 november 1880
Brief van D.R. Mansholt aan H. de Raaf. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) Fragment.
Meeden d. 26 Novbr 1880
Lieve vriend!
(....)
Ik begin met - den Haagschen moord. Gij kijkt vreemd op? Nu ja, maar vrees niet dat ik u de geschiedenis op nieuw zal verhalen. Na 't geen er in de dagbladen over geschreven is, zult ge die nu wel kennen. Wat ge echter niet weet, en wat anders misschien geen enkel persoon (behalve mijne vrouw en kinderen) in geheel Nederland weet is dat onze vrind D. Dekker van Geisenheim op reis is geweest om zijn eigen zoon als den moordenaar van het knaapje aantegeven, bij den officier van Justicie. Vreeselijk niet waar?! Doch hoor de geschiedenis, die heel kort is. In de dagen die de ontdekking van den moordenaar vooraan gingen (of onmiddelijk daarna, dat weet ik niet meer) ontving ik een brief van D. waarin hij mij de geschiedenis van zijn vreesselijk vermoeden meedeelde. Reeds bij het lezen van den brandbrief die de Jong aan den heer Bogaerts schreef, was het vermoeden als een bliksemstraal in hem levendig geworden, vooral omdat hij in den stijl en enkele uitdrukkingswijzen zijn zoon meende te herkennen. Eene pijnlijke ongerustheid maakte zich van hem en zijn vrouw meester, doch toen zij het facsimile in handen kregen gilden zij het uit van smart en angst: de overeenstemming was volkomen. Hij telegrafeerde daarop dadelijk aan den officier van Justicie in den Haag dat hij den moordenaar, waarna men toen noch vergeefs zocht, wist en dat hij op reis ging persoonlijk aangifte te doen. Denk u den toestand van dien beklagenswaardigen man! Hij schreef dan ook: de heele reis was ééne marteling. Dicht bij den Haag vertelde men hem echter dat de moordenaar gevat was en ging dus niet naar den officier. Gerust was hij echter nog lang niet, en eerst later, toen de moordenaar verklaarde geene medeplichtigen te hebben werd hij gerust. Later vernam hij nog ten overvloede dat zijn zoon op dat oogenblik niet in Nederl. geweest kan zijn, maar in Padua zich op hield. - Wat zou dat water geweest zijn op den molen zijner talrijke vijanden in Nederland! Wat zouden de dominees zich verkneukeld hebben van pleizier in dien de zoon van een godloochenaar moordenaar geworden was! En Jan v. Vloten en cons.!
Maar - ‘krankzinnig slecht’ is hij, dat is waar en 't is voor den vader 't zelfde of hij den moord bedreven had, of dat hij hem daartoe in staat achten moest. Wat mag toch de oorzaak zijn dezer vreeselijke ontaarding? 't Is mij een raadsel, dat ik te vergeefs tracht optelossen. Wat dunkt u er van?
Eenigen tijd later zijn we met ons beiden aan 't politiseeren geraakt. Toen hij n.l. hier was, verzocht hij mij, mijne denkbeelden schriftelijk vormtevatten over de sociale kwestie en die hem mee te deelen. Dit heb ik toen gedaan en ontving als antwoord de beide ingesloten brieven, die gij zeker met interresse zult lezen. Ik ben het in alle opzichten niet met hem eens, ik hel n.l. meer over naar de Sociaal-Demokraten minder wat hunne stelsels (een vast stelsel hebben ze nog niet) dan wel wat de kritiek der tegenswoordige toestanden aangaat, en heb hun dit in een uitvoerigen brief meegedeelt. Daârop heb ik tot dusver geen antwoord ontvangen. - (....)
Maar nu schei ik uit. Later meer. Wees hartelijk met de Uwen gegroet en schrijf spoedig eens terug
Uw
liefh vr.
DRM
(....)