Multatuli.online

21 januari 1880

Verslag van de voordracht van Multatuli te Leiden van 13 januari in het Algemeen Nederlandsch Studenten Weekblad Minerva, blz. 189-190. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)

(....)

Al dadelijk na het eindigen der vacantie den 13en Januari was men in de gelegenheid in diezelfde gehoorzaal een ander kunstgenot te smaken en ditmaal was de opkomst bevredigend. Multatuli hield toen namelijk eene voordracht of causerie, gelijk hij het noemde. In den laatsten tijd zijn de lezingen van den heer Dekker in de studentenbladen meer af- dan goedgekeurd, en de oorzaak er van was, dat het bittere van 's mans polemiek en de weinige voorbereiding, die hij genomen had, veel van het anders gesmaakte genot bedierven. Toonde de goede opkomst van burgers en studenten, dat men het genie ook ondanks zijne afwijkingen weet te waardeeren, die opkomst werd rijkelijk beloond. Ditmaal was de spreker niet bovenmate hatelijk, ditmaal kwetste hij ons niet, en schoon het onderwerp medebracht, dat hij veel over zich zelf sprak, het was hier geenszins hinderlijk, gelijk wel eens elders. De voordracht had tot onderwerp de herinneringen en indrukken van den schrijver gedurende zijn zestigjarig leven ten opzichte van geschiedenis en litteratuur. Met die geschiedenis bedoelde hij dan hoofdzakelijk histoire contemporaine [1.] histoire contemporaine: eigentijdse geschiedenis (fr.) gelijk bleek. Hoewel wij studenten de juistheid dier schilderingen niet beoordeelen konden, gevoelden wij toch, dat zij waar moesten zijn; zoo natuurlijk waren zij; die vereering van Napoleon door een knaap, wiens omgeving den overweldiger verachtte; die verwachting onzer vaderen, dat de val van Karel X het protestantisme ten goede zoude komen; die oppositie in 't jaar 30 tegen blauwe kiekjes, men proefde uit dat alles den tijdgenoot. Op litterarisch gebied sprak de redenaar met groote waardeering van Loosjes' zedelijke verhalen en van de romans der dames Wolff en Deken. Al was de vorm der laatsten niet oorspronkelijk maar aan ‘Sophia's reis’ en deze weer aan Richardsons werken ontleend, toch overtroffen zij verre hunne voorbeelden. Met kracht bestreed spreker de kinderboekjes, omdat een kind bovenal niet van kinderachtigheid houdt, en die zedelijke verhalen, waarin de personen zoo braaf zijn, dat men er een afkeer van krijgt. Neen het eenige nut van litterarische werken is het verfijnen van ons schoonheidsgevoel. Ten slotte vroeg de spreker zich af: is de wereld vooruitgegaan in die zestig jaar, is de som van ons genot er in verhoogd? De redenaar waagde niet het te beslissen; maar toch waren zijne opmerkingen verre van bemoedigend: de medische wetenschap is vooruitgegaan, maar heeft vooral veel nieuwe ziekten gevonden, de chemie heeft zich ontwikkeld, maar is het voedsel minder vervalscht? Men heeft in de natuurkunde veel nieuws gevonden, maar is men er wijzer door geworden? De wijze van reizen is gemakkelijker geworden, maar is de behoefte om te reizen ook niet toegenomen? Men prijst niet meer alles, wat de heeren wijzen, maar vervalt men niet vaak tot een ander uiterste? Men heeft een andere constitutie, maar vertegenwoordigen de kamerleden altijd het geheele volk, en worden in de kamer de hoofdbelangen des volks besproken? De kleeding en de woning der armen zijn verbeterd, maar is het voedsel niet slechter geworden? Hoe weinig bevredigend deze uitkomst ook moge zijn, één troost blijft er te allen tijde overig. Wanneer men op verstandige wijze aan anderen en zichzelf zooveel mogelijk genot verschaft, dan zal men met voldoening op zijn levensweg terugzien, dan zal men den dood zonder vrees onder de oogen zien. Zoo eindigde Multatuli. Jammer was het, dat het rollen van rijtuigen en trams het den hoorders dikwijls moeilijk maakte den begaafden spreker te volgen in zijne menigvuldige afwijkingen en uitweidingen.

(....)

F. [2.] F: Th.Az. (Robert) Fruin (1857-1935), nederlands rijksarchivaris, zoon van de historicus R. Fruin.