Multatuli.online

18 mei 1879

Ingezonden Stuk in de Alkmaarsche Courant, no. 20. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten.

Ingezonden stukken.

Den Heere Quidam!

‘Heeft mijne vrijmoedige kritiek hem niet al te zeer tegen mij vooringenomen, hij volge mijn raad en sluite in de eerste plaats met het publiek een twaalfjarig bestand.’


(Kritieken van Cd. Busken Huet, Eerste Bundel.)

‘De luidruchtige toon is eene zonde tegen den goeden smaak, maar getuigt tevens van eene kordaatheid, die op hare beurt een waarborg is, zoo niet van kracht, dan toch van durven.

Bij meer nagedachten en zelfbeheersching zou menig harde uitdrukking in de pen gebleven, menige andere door eene zachtere vervangen zijn.’


(Kritieken van Cd. Busken Huet, Tweede Bundel.)

Vergeef mij, Mijnheer Quidam, dat ik het armzalige (?) mijner beweringen nog niet inzie en dat ik van de gastvrijheid, waarme-de de Redactie der Alkmaarsche Courant ook voor elders wonenden haar kolommen openstelt, gebruik maak om nog even op het door U en door mij vroeger geschrevene terug te komen.

Hoezeer het mij ook leed doet, U telkens te moeten wijzen op beschuldigingen, die gij anderen ten laste legt, maar waarvan gij zelve minder vrij te pleiten zijt dan zij naar wier hoofd gij ze slingert, zoo meen ik toch U te moeten vragen:

Is het geen spijkers op laag water zoeken wanneer ge opmerkingen maakt als deze: ‘De schrijver vergat zijn voornamen en plaats van inwoning op te geven’; nog daargelaten of dat niet beter is dan een plaats van herkomst te noemen en een naam, die in geen der registers van den Burgerlijken Stand dier stad ergens te vinden is?

Is het geen spijkers op laag water zoeken wanneer ge den schijn op mij laadt, als zoude ik met voorbedachten rade verzwegen hebben, dat ik de lezing zelve niet heb bijgewoond? Pleitte daar niet genoeg het onderteekenen van mijn ingezonden stuk tegen?

Nog ééns (en ik zou nog tal van keeren met dat zelfde kunnen voortgaan), is het geen spijkers op laag water zoeken, wanneer ge, bij wijze van ‘een steek onder water’, vertelt, dat het eerst de met zoo groote letters gedrukte naam uw aandacht trof, waarvan de anders met noten niet karige redactie U de verklaring had kunnen geven? Mij spare zij die, daar ik zeer gaarne wil aannemen, dat dit aan toeval moet worden toegeschreven. (....)

Ten bewijze, dat geen partijhaat of een U vijandig zijn, omdat gij met mij in opvatting verschilt, mij deed schrijven, bied ik U bij het afscheid, dat ik thans van U en van de geduldige lezers neem, mijn hand en groet aan.

Amsterdam, 14 Mei 1879.

G.C. Van Balen Blanken Junior.