Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

5 januari 1879

van

Multatuli

aan

R.J.A. Kallenberg van den Bosch (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879 (1989)

terug naar lijst

5 januari 1879

Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Deze brief is pas verzonden met die van 16 januari 1879.

Het is onduidelijk of hij tevens model heeft gestaan voor de brief van 16 januari 1879 aan V. en H. Bruinsma.

Wiesbaden 5 Januari 1879

Beste hartelyke Van den Bosch!

Reeds sedert vier dagen ligt Uw brief die me weer zoo gul Uw bydrage voor Tandem bracht, op m'n tafel, en weer schreef ik niet, omdat ik telkens wachtte tot ik kans zou zien U iets meer te schryven dan 'n louter bericht van ontvangst met dankzegging. Ik ben niet wel. Met deze woorden begon ik de weinige brieven die ik den laatsten tyd, ja 't heele jaar byna, geschreven heb. Daarop zou dan moeten volgen het omschryven van m'n kwaal, en dit is me zoo moeielyk. Ik benyd Aart Admiraal die zoo onverwacht bezweek. [1.] Aart Admiraal overleed op 12 november 1878. Zoo schryft ons z'n vrouw. Ik vrees voor my dat ik lang kwynen zal en dit vooruitzicht is treurig. Ziek, in den eigenlyken zin van 't woord ben ik nooit geweest. Ook alzoo had ik nooit kwalen wier bittere naweeen zich in den ouderdom doen gevoelen. Ik gebruikte nooit geneesmiddelen. (‘Nooit’ by-wyze van spreken. Als kind heb ik zeker wel kina genomen, en later 'n zeer enkele keer morphine tegen 't hoesten, doch zéér zelden. [2.] zelden: oorspr. stond er zeldzaam.) Maag &c zyn goed. M'n athma [3.] athma: verschrijving (?) voor ast(h)ma. schynt meer 'n krampachtigheid te zyn dan de gewone tuberkelaandoening. Zie, dit alles doet me vreezen dat ik zeer langzaam zal heengaan. En die langzaamheid is me drukkend.

Daar ik m'n denkvermogen beoordeel mèt m'n denkvermogen, komt het me goed voor. Dáárop kan ik alzoo de schuld niet werpen van de verwaarlozing die [4.] die: oorspr. stond er waarvoor. ik (ook) jegens U schyn begaan te hebben. Welnu, ik ben niet wel! Wat ik van m'n kwaal noemen kan is o.a. een byna onoverwinnelyke afkeer van uiting. Het is me of al m'n aandoeningen en gewaarwordingen achter slot liggen, en 't forceeren van dien tegenzin doet me pyn. Kent ge dat? Onwillekeurig denk ik telkens by 't ondergaan van het stryden tegen geslotenheid aan... watervrees. Volgens alle beschryvingen van die kwaal, komt m'n lyden (lyden is het!) daarmee overeen. Ik ben schuw. De gewoonte van observeeren maakt dat ik m'n eigen gewaarwordingen redelyk wel kan ontleden, maar ik stuit op de pogingen om 't gevondene onder woorden te brengen. En nooit ben ik tevreden met m'n uitdrukking. (Dit is 'n byhangsel van de kwaal die ik te wyten heb aan 't korrigeeren van drukproeven. Dikwyls kostte my één bladzyde heele dagen. En juist nà zoo'n ziekelyk-overdreven inspanning bemerk ik vaak dat ik oog, oor, en oordeel, bedorven heb en dat m'n verbeteringen niet deugden!) -

Ik had U meer te zeggen over m'n toestand, maar 't is al wel! Zeer goed weet ik dat het leelyk staat zooveel over zichzelf te spreken, maar ik moest het doen om my te verontschuldigen over m'n zwygen. Och, schryf het dááraan toe als ik in dit schryven weer op myzelf terugkom. -

Die schuwheid was altyd in zekere maat m'n deel. Niemand weet wat het me kostte ‘optetreden als schryver’ en nog! Altyd en telkens moet ik mezelf overwinnen om 'n woord te richten tot iemand met wien ik niet gemeenzaam ben, d.i. hier: ‘het Publiek.’ Als ik in de Courant zie dat Funke m'n werken annonceert, loop ik er schichtig overheen. Net 'n mal meisje dat voor 'n spin schrikt. In den Havelaar staan 'n paar regels die daarop doelen. Velen zullen dat vermelden van schuwheid voor frazen gehouden hebben, omdat ze in m'n wyze van spreken en schryven iets schynen optemerken dat eer den naam van brutaal zou verdienen. Men vergist zich. Niet redeneerenderwys, o neen, maar als indruk was en is m'n ideaal altyd... 'n kluizenaarsgrot en 'n louter contemplatief leven. M'n verstand zegt me dat dit 'n ziekelyke, ongeoorloofde neiging is, en sedert jaren worstelde ik redelyk dapper met dien tegenzin in aanraking. Maar dat worstelen mat me af. En dit is vooral 't geval geweest na m'n reis in Holland van verleden jaar. Den ganschen zomer was ik als vernietigd. Ik trachtte my te herstellen met loopen, timmeren, vliegers maken voor de kinderen van m'n buren, ze oplaten. -

Met het laatste moest ik uitscheiden omdat ouders &c me by die gelegenheid kwamen aanspreken Eén hoogst onschuldig of zelfs vriendelyk woord maakte me zoo zenuwachtig dat ik alles neergooide en verschrikt wegliep! Er staat dan ook in 'n W.b. [5.] W.b.: Wiesbader; het bedoelde artikel is niet teruggevonden. courant die (zonder myn toedoen, dat verzeker ik U!) iets van my opnam dat ik zoo zurückgezogen leef. Wáár is het. Ik zie geen mensch, letterlyk niemand! M'n beste nobele vrouw is daarmee kompleet tevreden. Ware dit ànders, dan moest ik me wel schikken in wat omgang, doch ik ben overtuigd dat zy (nu eenmaal gewoon aan my alleen) zeer spoedig haar eenzaamheid zou terugwenschen. (We hebben een - zoo goed als - ouderloos jongetje by ons. Een lieven jongen van 3 jaar) -

M'n apathie - neen, dit is het woord niet. Apathisch ben ik niet. Het opvangen van de indrukken gaat geregeld z'n gang, 't is maar dat ik