Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

26 april 1878

van

Gosewina Carolina de Haas-Hanau (bio)

aan

Carel Vosmaer (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879 (1989)

terug naar lijst

26 april 1878

Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (½) beschreven. (M.M.)

Rotterdam 26 April 78

WelEd. Gestr. Heer,

Hoewel ik niet de eer heb U persoonlijk te kennen, zoo meen ik toch door den geest van uw geschriften en door uw naam als letterkundige daartoe gerechtigd, in U den aangewezen persoon te zien, tot wien ik als zoodanig met vrijmoedigheid mag spreken over een zaak waarin uw oordeel, uw invloed en uw hulp van groot belang kunnen zijn.

Die zaak, waarover ik veel heb nagedacht, zal, daarvan ben ik zeker, in U een belangstellend deelnemend en ijverig voorstander vinden.

Misschien zal het U verwonderen door eene onbekende aldus te worden aangesproken doch de waarde van den persoon wiens belangen mijn schrijven geldt, zal tot verschooning dienen voor de vrijheid die ik mij tegenover U veroorloof.

Ik bedoel Mukatuli -

Men weet hoe hoog Gij hem schat; men weet hoezeer Gij hem als Genie waardeert; als man van kennis hecht men bijzondere waarde aan uw oordeel over zijn werken, - het is daarom dat ik mij ten zijnen bate gedrongen gevoel, mij bij voorkeur tot U te wenden. Dat ik onder de vereerders van Multatuli behoor, zult Ge zonder verder betoog zeker reeds hebben begrepen. Gij kunt mij zelfs onder de enthousiasten voor hem rangschikken. - Zijn werken toch hebben een onbeschrijfelijken indruk op mij gemaakt, - ik vind geen woorden om U met juistheid te zeggen hoe ik hem als dichter, als Genie vereer. Daarover zal ik dan ook maar zwijgen. Dezer dagen had ik het voorrecht persoonlijk met hem kennis te maken. Ik heb vertrouwelijk met hem gesproken, en het bleek mij duidelijk dat hij onder anderen wordt gedrukt door de zorg om in zijn levensbehoeften te voorzien, - Hij, Multatuli!...

Toen ik dit laatste begreep, was het alsof mij ploseling een wonde werd toegebracht: Zijn woorden klonken mij als een verwijt in de ooren, - een verwijt naar mijn oordeel met recht verdiend door zijn vrienden en vereerders, waartoe ik zelf behoor.

Multatuli heeft in langen tijd niets voor de pers kunnen schrijven, ontstemd en ter neêrgedrukt als hij sedert maanden is, door voor hem groote en smartelijke gebeurtenissen. Toch moest hij leven en had als ieder ander mensch behoefte aan geld. Wat zou hij doen? Lezingen houden? Voordrachten? Zooals hij dat zelf eigenaardig noemt. - Hij heeft ‘gevoordracht’ tegen zijn wil, tegen zijn principe, ‘gevoordracht’ wáár hij dit met hoop op succès slechts kòn doen, ‘gevoordracht’ met taaijen moed en bewonderenswaardige volharding; niet omdat hij lust of behoefte gevoelde om tot het publiek te spreken, maar enkel omdat het moest!...

Mochten wij, zijn vrienden en vereerders, zoo iets gedoogen? Was het niet onze plicht als één man ons te verzetten tegen de afmatting naar lichaam en geest waaraan hij zich prijsgaf?

Wat geschied is, kan niet worden herroepen, doch laat ons in de toekomst den genialen man de kans besparen van zich andermaal op die of soortgelijke wijze te moeten opofferen.

Hoe dit mogelijk is?

Als in geheel Nederland alle vrienden en vereerders van Multatuli naar vermogen een jaarlijksche bijdrage afzonderen, dan zal daardoor gemakkelijk kunnen worden voorzien in zijn levensbehoeften die eenvoudig en weinig kostbaar zijn. - Op delicate wijze ter zijner beschikking gesteld, moet hij door die bijdragen niet in zijn eergevoel kunnen worden gekwetst. Een fijne behandeling der zaak zal dan ook van den aanvang af onontbeerlijk zijn. Hem, Multatuli is het geoorloofd hoogmoedig te wezen.

Wanneer nu in elke stad van ons vaderland, door bevoegde en invloedrijke mannen, een beroep wordt gedaan op de zedelijke verplichting, die er rust op de vrienden en vereerders van Multatuli tegen over hem dan vertrouw ik, dat een poging om het gewenschte doel te bereiken, alle kans van slagen heeft.

Is Mr Vosmaer niet de aangewezen persoon om aan deze zaak den eersten stoot te geven? Hij, die door zijne geschriften zoo menigmaal een gunstige beoordeeling over Multatuli heeft geleverd.

Zonder vrees van onbescheiden te zijn, durf ik hem dan ook mijn gedachten, mijn wenschen hierover mededeelen. Het zou een bewijs van geringschatting voor zijn waardeering van Multatuli wezen, als ik hierbij nog een aanbeveling zou voegen. Mr Vosmaer beseft ten volle hoe wenschelijk en nuttig het is Multatuli in staat te stellen zich zelf te zijn. De zorg om in de behoeften van zijn bestaan te voorzien, mag Multatuli's gedachten niet bezighouden, zijn geest niet drukken. - Het is onze plicht hem van die zorg te ontslaan.

Verdient het bedoelde plan uw goedkeuring, dan weet ik zeker dat Gij tot het welslagen er van, uw invloed zult gebruiken en vrees ik niet een vergeefsch beroep op uw hulp te doen. De zaak in questie toch geldt den roem van onze natie, onzen eenigen Multatuli?

In afwachting heb ik de eer mij met verschuldigde achting te noemen

adres

WED. Gestr. Heer,

doctor de Haas

Uw dienaresse

Schied singel 29

G.C. de Haas

Rotterdam

Hanau