Multatuli.online

Omstreeks 19 februari 1878

Brief van Multatuli aan J.H. de Haas. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅔) beschreven (M.M.)

Geachte Heer De Haas!

Ik vergat noch U en Uw lieve vrouw, noch Uw vrindelyke ontvangst, noch m'n wensch & belofte om terugtekomen, maar waarlyk, ik ben als suf! Ik moest in 'shemels naam (d.i. op grond van de wetten der lieve Noodzakelykheid) me nog eenigen tyd bezig houden met die voordrachten. Te Amsterdam was ik zoo moê en uitgeput, dat ik, die daar zeer veel na-betrekkingen te bezoeken had, o.a. 'n jongere zuster myner vrouw die altyd haar oogappeltje was, vandaar ben gevlucht als 'n dief, omdat ik 't niet kon uithouden. 20, 30 brieven daags, en de bezoeken! En dan by dat eeuwige kennismaken, niet eens te weten met wien men zich inlaat! Zeker heb ik wel eens menschen ontvangen die ik liever de deur had moet wyzen! Enfin!

Nu moet ik ‘voordragen:’

den 21 te Leiden
23 in den Haag
25 Amsterdam
27 Dordrecht

en daarna nog op veel plaatsen meer, schoon ik den juisten datum niet weet. Ook hier zal ik naar ik verneem, nog eens ‘optreden’ (zoo heet het) en dat is goed! Want ik hoor dat m'n onderwerp hier niet bevallen is. Als ik hier weer spreek, zal 't zyn over ‘bygeloof

Te Leiden zal ik 't hebben ‘over den invloed der wetenschappen op de zedelykheid’. Te Amsterdam (waar ik sprak over poëzie. 't Was wel goed, maar niet volledig: ik werd te moê) nu, ik zal daar 't zusje van poëzie behandelen, nam: ‘wysbegeerte.’ (my zyn die dingen één!).

O, ik lyk wel 'n kraan! En ik houd niet van publiekerigheid. Ik doe 't dan ook maar omdat het moet. Maar ik zal bly zyn als 't afgeloopen is, dat verzeker ik U! Dan rust ik 2, 3 dagen en als ik voel dat ik weer ik ben geworden, kom ik belet vragen. Nu kom [1.] kom: oorspr. stond er lyk. ik mezelf voor als 'n kermisman. Och, zoo verdrietig! -

Wees intusschen met Uw lieve vrouw heel vriendelyk van my gegroet

Uw liefhebbende

DouwesDekker

Ik heb 'n best verblyfje & goede bediening in de Westerstraat, no 16, by Lommaert. Daar is m'n vast adres. Och, ik ben zoo moe, & zoo wee van - hoe zal ik zeggen? - van die openbaarheid. Ik ben er te huiselyk toe. Toch moet ik dankbaar erkennen dat ik getroffen was van de hartelykheid die ik ondervond, vooral (tot m'n groote verwondering) te Amsterdam. De menschen waren allerliefst, misschien omdat ze zagen dat ik zoo moê was. Toch wisten ze niet wat ik te dragen had, en dachten zeker aan physieke afmatting alleen.