Lijst van brieven op datum
12 december 1877
van
Multatuli
aan
Vitus Bruinsma, H. Bruinsma
Volledige Werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 (1987)
12 december 1877
Brief van Multatuli aan Vitus en Hilda Bruinsma. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
De brief werd op 15 november 1877 begonnen.
let op den datum [1.] De eerste zin in rood potlood.
Wiesbaden 15 Novr 1877
beste Vitus & Hilda! Hartelyk dank voor de fideele hulp. Dat ik niet terstond schreef, heeft de gewone oorzaak, nam: verdriet. Ik ben er moe van, dit te zeggen. En de verklaring is dikwyls zoo moeielyk. Halve mededeelingen veroorzaken misverstand. Géén mededeeling riekt naar geheimzinnigheid. En alles precies optehelderen, [2.] op te helderen: oorspr. stond er te verklaren. is moeielyk of onmogelyk, of zelfs ongeoorloofd. Als ik zeg: ‘huiselyk verdriet’ zou 't den schyn hebben alsof er iets haperde waarin m'n vrouw betrokken was, en deze veronderstelling zou àl te ongegrond wezen. Zy is, als altyd, 'n voorbeeld van liefde, zorg, trouw, aanhankelijkheid - och, zy doet het byna onmogelyke.
Welnu, in weerwil daarvan knaagt er 'n worm aan m'n hart. - Ik merk dat ook hier alweer 'n verkeerde uitlegging mogelyk is, en zelfs voor de hand ligt. Ik weet niet waar m'n brieven misschien eenmaal belanden, en mag geen aanleiding geven tot 'n opvatting alsof die worm iets als gewetenswroeging beteekenen zou. (De V. Vlotens zouden 't er uit halen!) Niets daarvan! Ik houd me voor 'n goed mensch die (meer dan de meeste anderen) z'n best deed nuttig te zyn waar hy kon. Afwykingen van dien weg zullen zeker wel eens voorgekomen zyn, maar menigvuldig waren ze niet, en liepen, geloof ik, nooit zóó ver dat ze 't onderwerp van iets als wroeging konden zyn.
En toch 'n worm die aan m'n hart knaagt? Ja! Erg! 't Is iets dat me pynigt, sart, onbekwaam maakt, vernietigt. De wonden die me geslagen zyn, waren door 'n malle samenloop van omstandigheden dieper dan zelfs zy [3.] zelfs zy: oorspr. stond er zy zelf. weten kunnen, die ze sloegen. Om dit optehelderen zou ik aan de dingen raken die ik niet noemen wil, niet noemen mag. Vandaar dan ook dat afgebrokene in m'n korrespondentie. Van natuur ben ik zeer open, zelfs jegens lieden die m'n vrienden niet zyn, en in gevallen waar zekere terughouding wel te pas komen zou. Waar ik nu wèl met vrienden te doen heb, voel ik telkens neiging om toetegeven in die zucht tot mededeeling, en voor ik halfweg ben, merk ik dat m'n openhartigheid zou uitloopen op 't noemen van dingen die ik niet noemen wil of mag.
Deze stryd tegen m'n eigen lust om deuren en vensters open te zetten, werkt verlammend op elke intimiteit niet alleen, maar zelfs op m'n publiekschryvery, die de Times van m'n ziel was tot op 't oogenblik dat er redenen ontstonden waarom ik niet alles zeggen mocht. Dit was in den Havelaar, in de Minnebrieven, in de eerste Ideën, zoo niet. Toen uitte ik alles wat ik in 't gemoed had, en precies zóó als ik 't in 't gemoed had. Begryp eens hoe my die verandering knakt. Om thans persklaar drukwerk te leveren, moet ik me werkelyk maken tot ‘schryver’ tot kopieleverancier, tot iemand die iets maakt. Ik voel er my hoe langer hoe minder bekwaam toe. Dit slecht werken of dit niet-werken (want ik kan er niet toe besluiten àl te ellendig werk aan F. te zenden, en in dat geval zou 't ook spoedig onverkoopbaar zyn!) veroorzaakt geldelyke gêne, en een uitvloeisel dáárvan was de brief aan U waarin ik Uw hulp inriep. Ge maakt er my 'n vriendelyk verwyt van dat ik me niet vroeger tot u wendde, daar er uit m'n schryven bleek dat ik m'n verzoek zoo lang mogelyk had uitgesteld. Dit was zoo! Beste kerels, zulke dingen zyn zoo moeielyk! In weerwil van Uw beider welwillendheid, of juist òm die welwillendheid, valt het me zoo smartelyk 'n deel van m'n last op u te werpen. Dit geldt ook de weinige anderen die, evenmin ryk als gy, my naar vermogen trachten bytestaan. Aannemende dat er velen zyn die genegen zouden wezen my te steunen, dan drukt my des te meer het denkbeeld dat gy en eenige weinigen alleen, offers zoudt brengen die ik te zwaar vind. Wat over zeer velen verdeeld, niemand bezwaren zou, is te veel voor 'n enkele.
‘Velen of zeer velen?’ Zyn er die? Ik weet het niet. In gesprekken en brieven hebt ge getracht my optebeuren door de verzekering dat... &c. Gy kunt daarover beter oordeelen dan ik. Myn indruk is anders! Die indruk is gegrond op wat my van Holland gedrukt en geschreven onder de oogen komt. In de officieele wereld (politisch zoowel als sociaal) [4.] sociaal: oorspr. stond er sociaal en litterair. word ik stelselmatig geignoreerd. En ook in 't zoogenaamd ‘letterkundige’ (wat me trouwens minder schelen kan) is 't op weinig uitzonderingen na, 'n parti-pris [5.] parti-pris: vast uitgangspunt (fr.) me niet te noemen. De kluchtige bochten waarin de toongevers op dit laatste gebied zich wringen om zich aantestellen alsof ik er niet was, moeten ieder in 't oog vallen, dunkt me. By de algemeene neiging om aan publiek te behagen, blykt hieruit dat die toongevers hun hof niet meenen te maken door my met instemming of waardeering aantehalen. En wáár men me noemt, is 't door-gaans [6.] doorgaans: oorspr. gevolg door nogal. met 'n reserve alsof men bang was zich te kompromitteeren.
Maar nog eens, we laten die ellendige letterkundery rusten. Waar blykt iets van instemming met m'n denkbeelden op maatschappelyk of politisch gebied. Het noemen van 'n enkele die den moed heeft, party voor my te trekken, of al ware 't van 'n twintigtal, werpt myn bewering niet omver dat de blyken van m'n invloed gelyk nul zyn. Dat ik, om eens 'n voorbeeld te noemen, niet op m'n plaats wezen zou in onze tweede kamer, is waar. Doch dit zou geen reden behoeven te zyn waarom men my niet hier en daar [7.] hier en daar: oorspr. gevolgd door 'n lidmaatsc. de kandidatuur aanbood. Hierin zou althans 'n demonstratie liggen, en men bezorgde my ten minste de eer van 't bedanken. Hetzelfde geldt byv. van 't doctoraat in de letteren of iets van dien aard. 'n Paar jaar geleden werd er 'n gansche zoô met zoo'n dokterschap h.c. beschonken. Welnu, 't verwondert me niet dat de fakulteit, de officieële vakmannen niets van my wilden weten, maar wèl verwondert het my dat er tegen dat voorbygaan geen stemmen opgingen uit het ‘Publiek’. Myn oordeel over m'n eigen verdienstelykheid of niet-verdienstelykheid doet niet ter-zake, ook behandel ik de vraag niet, of zoo'n onderscheiding me thans aangenaam wezen zou (volstrekt niet! Ik eisch recht in de Havelaarszaak!) maar wel bewyst het berusten van 't publiek, dat ik in dat publiek geen party op m'n hand heb. Dit nu is hard als men bedenkt dat-
Och, ik word te breed. In weerwil van al 't vorige, hoor ik u zeggen dat ik meer vrienden heb dan ik wel weet. Het was met dezen tekst voor oogen, dat ik U (nu al 'n paar maanden geleden) 'n brief schreef en zond die niet af kwam. Heel natuurlyk! Ik was gaan zitten met het plan U ronduit te vragen of er mogelykheid wezen zou, iets tot stand te brengen waardoor ik gedurende 't restje van m'n leven wat minder angstig zou te tobben hebben met het dagelyksche. Maar zoo als ik zei, ik kwam niet zoo ver. Ik verzond den brief met 'n ‘vervolg hierna’ en dat ‘vervolg’ bleef achterwege. De oorzaken daarvan zyn 1o wat ik al in 't begin van dezen brief zeide over de afgebrokkeldheid van m'n korrespondentie. Maar 2o zyn er [8.] zyn er: oorspr. gevolgd door wel. andere redenen die ik wèl noemen kan. Ze bestaan in de moeielykheid om de zaak zóó op touw te zetten en uittevoeren dat ze me niet schaadt. De Havelaar verscheen in 't voorjaar van 60. Welnu, van dien tyd af kan ik de plannen om my te steunen niet meer tellen, en altyd liepen ze in m'n nadeel uit! Lees eens daarover S.V.P. 'n paar bladzyden in den IVn bundel (kleine uitgaaf
12 Decr
Ik zoek naar de blze die ik daar bedoelde, maar vind ze niet terstond, en 't zoeken in m'n werk is me zeer pynlyk. Misschien ook staat het bedoelde in bundel III of elders. Ik meen de passage waar m'n zoon ('n jongen van 16 jaar toen!) me verweet dat ik op 'n woord vertrouwd had. ‘Geloof me, Dek, zei hy, als de menschen hun hand niet geteekend hebben, moet je nooit op hen rekenen!’ Die wysheid had-i uit Italie meegebracht.-
Je ziet alzoo dat de brief dien ik voor 'n maand begon, al weer is blyven liggen. Ik had me gezet om je ronduit te vragen of er dan waarlyk 'n kans wezen zou me met gezamenlyke krachten te helpen? ‘Ronduit’ is 't woord niet. Ook die brief was alweer geschreven onder 't servituut van niet alles flink te kunnen zeggen. 't Moet je vervelen! My ook! En nu komt me in eens in den zin dat m'n bittere klacht over woordbreuk wel verkeerd kon worden opgevat, alsof ik U 'n les of vermaning geven wou. Och, trouwe kerel, 't seuren dáárover heeft 'n ànderen grond. Ik spreek er over omdat zoo'n woordbreuk my verlamd heeft. Tobben en wurmen heb ik altyd gedaan, maar in 1870 liepen de omstandigheden zoo samen dat zoo'n woordbreuk my eens vooral inderdaad ongelukkig maakte. Meen niet dat ik groote woorden voor kleine zaken gebruik. Tot 70 toe was ik moedig, stoorde my noch aan armoede, noch aan de telkens herhaalde teleurstellingen maar in dàt jaar deed men my iets dat onherstelbaar is. Kunt ge U voorstellen wat het is als men op 'n gevaarlyke plaats 'n ladder beklimt [9.] beklimt: oorspr. gevolgd door op conditie. rekenende op de afspraak dat iemand die zal vasthouden, en als dan die iemand na de plechtigste betuigingen van goede trouw, z'n woord breekt? Ik wil niet zeggen wat ze my gedaan hebben, ik wil niet! Zeker is 't dat m'n gemoed na dien tyd als gebroken is.
Ik weet wat frazes en praatjes zyn, en verafschuw ze! ‘Dat m'n gemoed gebroken is’ zeg ik! Meen ook niet dat ik kleinzeerig ben. 't Zelfde publiek dat nu m'n smart niet begrypen zou - ja, toch! Wat ik te dragen heb zou ieder begrypen, en als 't vertoond werd op 'n tooneel, zou men er by schreien.
Ik zeg niet dat de ‘vrienden’ te Sneek [10.] Tijdens de lezingentournée in de tweede helft van 1868 was bij Multatuli op grond van de geestdriftige ontvangst te Sneek (door o.a. Houwink) de gedachte gegroeid dat men hem financieel zou steunen. (want zy waren 't die my in 70 den genadeslag gaven!) zich ellendiger gedroegen dan vele anderen die my teleurstelden, dan die M. Commissie byvoorbeeld. O neen! Maar door 'n samenloop van omstandigheden waren de gevolgen noodlottiger. Ze zyn onherstelbaar, als 'n moord. Na Juni van dat jaar was er geen dag dien ik niet zag verschynen als 'n dreigend martelend spook. En - ik kan niet arbeiden in zoo'n toestand. Of ik 't mezelf wil opdringen dat ik wèl zal kunnen, helpt niet. Honderdmaal vlieg ik op van m'n schryftafel, als door 'n giftig dier gestoken, en tot in m'n droomen toe martelt my de wond die me door die ‘vrienden’ geslagen is. Ik sprak van 'n ‘ladder op 'n gevaarlyke plaats.’ Was die vergelyking nog maar juist! In zoo'n geval stort men neder, en breekt den nek. Ik bleef leven, blyf de verantwoordelykheid dragen voor veel waarvoor ik in myn toestand niet verantwoordelyk wezen kan (m'n kinderen!) moet aanzien dat al m'n streven, m'n goed levensdoel, verydeld wordt, mag en kan niet eens flinkweg openbaren wat me martelt - o, beste kerel, 'n moord ware weldadiger geweest! Tot m'n verdriet blyf ik lichamelyk gezond. Ik begryp niet hoe m'n gestel het uithoudt. Wat ik beproef en aanwend om den wond die me pynigt te genezen of de pyn te onderdrukken althans, daar genezing niet mogelyk is, kan ik haast niet meer opsommen. Studie, (vooral wiskunde) schaken, wandelen, lichamelyke vermoeienis door zagen en timmeren, lezen, of hooren lezen (m'n vrouw leest me voor, en dan spreken wy over 't gelezene) haar les geven in 't latyn - haar en m'n zoon die hier geweest, doch weer vertrokken is - neen, ik kan u niet zeggen wat ik al beproefde in den stryd tegen... krankzinnigheid. Want dáárop zou 't, als ik me niet schrap zette, uitloopen. Welnu, ik geloof niet dat ik dezen stryd verliezen zal, maar dat is dan ook alles. Scheppend voortbrengen is me onmogelyk geworden, vooral daar m'n onmacht versterkt wordt door den weerzin om my te openbaren aan 'n volk dat (alweer blykens m'n armzalig succes!) me toch niet begrypt. Ik sla geen blad of boek op zonder me te ergeren. 't Heele publiek met z'n geleerden en al, staat in m'n schatting niet hooger dan Dr Airy [11.] Dr Airy, een kwakzalver, plaatste in deze tijd veel advertenties waarin hij reclame maakte voor zijn boek Natuurgeneeswijze. en de lui die zoo'n être in leven en in welvaart houden. Zonder hen zouden er geen Airy's wezen.
Dat m'n geringschatting van Mr Kappeyne [12.] Mr. Joh. Kappeyne van de Copello (1822-1895), haags advocaat en rechtsgeleerde, later liberaal minister. af tot de schryvers der pakketadvertentien toe, nadeelig werkt op m'n onpartydigheid, kan waar zyn. Welnu, ik stryd er tegen, ik wil rechtvaardig zyn, maar de indruk van walging is er nu eenmaal. Doch dit is nu byzaak. Dit op zich zelf [13.] op zich zelf: oorspr. stond er alleen. zou my de pen niet uit de hand slaan. Maar wel komt hy by de hoofdreden, en maakt de zaak niet beter.-
Ik tracht naar zelfkennis en zelfbeheersching. Dat dit laatste noodig is, blykt byv. uit de moeite die ik heb 'n brief als deze aftemaken. Maar gy weet niet hoe dikwyls ik 'n dergelyken brief begon, en na 'n paar blaadjes te hebben volgeschreven, weer verscheurde. Ook weet ge niet hoe vaak ik, nu vandaag, 12 Decr, ben opgesprongen by 't hooren van de bel, of om te luisteren of er iemand den trap opkwam? Want, sedert jaren, dag aan dag, uur aan uur, oogenblik aan oogenblik ben ik in vreeselyke spanning. Ik wacht of verwacht altyd iets - 'n bericht! Of iemand - m'n kinderen! Maar m'n schrik is even groot voor 't komen als voor 't niet komen. Ik wensch noch 't een noch 't ander. Dit is zeker, elke postbestelling kan me bittere tyding brengen, en zelfs elke telegram. Andere tydingen heb ik niet te wachten! Sedert Juni 70 sidder ik by 't openen van 'n brief.
Wat ik nu zeer in 't byzonder 't laatste jaar weer geleden heb, is niet te beschryven. M'n zoon zou komen, zou niet komen, vroeg reisgeld om te komen (wat ik zond) kwam toch niet en bleef maanden lang zwygen. Eindelyk, in Augustus, is hy gekomen! O god, hoe! We hebben hem zacht en liefdevol behandeld (wat hy zelf erkent) en... op eens heeft hy ons zonder waarschuwing verlaten, op 'n wys die my 't ergste doet vreezen. De tyding van z'n dood zou me welkom zyn. Och, ook dat had ik niet willen schryven. Maar 't gevoel drukt me dat ge my verdenken zoudt van koketteeren met smart. Wat ik hier even aan stipte, is slechts één der gevolgen van 't bedrog dier ‘vrienden’. En m'n dochter, 'n lief braaf en bekwaam meisje naar ik hoor (voelt ge wat dit ‘naar ik hoor’ zeggen wil?) nu zy is door hollandsche invloeden tegen m'n vrouw opgezet, zoodat ik niet weet of ik al of niet mag aandringen op haar komst. Toch heb ik, om m'n zoon dien ik aan gezette studie wou gewennen om hem op 'n Universiteit te brengen, te kunnen herbergen, als ook om Nonni geen voorwendsel te geven tot wegblyven wegens gebrek aan plaats, nu daarom heb ik den 1n October 'n ruime woning gehuurd! Hoe ik de huur zal betalen, weet ik niet. De ruimte drukt me nu, meer dan de grootste benauwdheid zou kunnen doen.
De verderfelyke omgeving in Italie, opgestookt door hollandsche relatien, heeft m'n kinderen van my vervreemd. En was 't maar van my, van m'n persoon, m'n denkbeelden! Maar, al hoop ik ook nog met vreezen en beven dat de verwydering tusschen m'n dochter en my zich slechts (!) zóó ver uitstrekt, met m'n zoon is 't erger! Hy zou zich vreemd voelen by ieder die [14.] die: oorspr. gevolgd door meer middelen had. gewoon besef van eer en plicht had. Ja, de tyding van z'n dood zou me welkom zyn, liever dan de angst die ik nu elk oogenblik van den dag uitsta, dat-i me nog erger te schande maakt dan-i sedert jaren reeds deed! Dat alles had ik voorzien, toen ik met de grootste opofferingen die men zich denken kan, hem, acht [15.] acht: oorspr. stond er zeven. jaar geleden uit Italie naar Holland wist terug te krygen. Ik wist hoe noodig hy 'n streng opzicht had! Op infame wys zyn m'n pogingen verydeld.-
Och, als ge my antwoordt, ga dan die en zulke byzonderheden maar met stilzwygen voorby. 't Zou me maar leiden tot méér openbaring, en 't aanroeren van zulke dingen smart me zoo! Laat de gedeeltelyke uiting in dezen brief slechts strekken ter verantwoording voor m'n zwygen. Wel twintig maal begon of schreef ik brieven als dezen (ook aan den trouwen Versluys) en ze bleven liggen. Als ik nu dezen niet terstond sluit en verzend blyft-i ook weer liggen. Dus, vaartwel voor vandaag. Dag beste Hilda! Och, verlang niet te zeer naar kinderen. Je weet niet watje wenscht! O god, wat had ik hem lief toen-i 'n kind was. En nu! 't Heeft sedert jaren van myn kant niet ontbroken aan zachtheid en vergeving. Maar niets baat! Ook m'n vrouw is altyd lief en vriendelyk voor hem geweest, 't geen hy ook erkent (althans tegenover ons) maar zonder eenig gevolg. Ik ben zeker dat hy om 't geringste voordeel ons verraden en verkoopen zou. Hy is slecht tot het krankzinnige toe. Voel je hoe vreeselyk 't is dit te moeten zeggen van z'n kind? Ik weet dat-i me overal waar hy kon, heeft zwartgemaakt, en aan my schreef hy brieven vol betuigingen van liefde. O god zoo treurig!