Multatuli.online

22 augustus 1877

Artikel in Ons Streven, no. 34. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment.

Kunst en zedelijkheid.


Indien een advocaat, een soldaat, een predikant zijne inkomsten te buitengaat en zijne rekeningen niet betaalt, moet hij in gijzeling; en dat moet een schrijver ook. Als een schrijver zich bedrinkt, weet ik niet, waarom hij den volgenden morgen vrij zou moeten zijn van hoofdpijn, en, als hij een rok bij zijn kleermaker bestelt, waarom hij dien niet betalen zou.
Thackeray. Arthur Pendennis.

Onlangs, zoo lezen wij in de dagbladen, hebben de Londenaars den zanger Nicolini uitgefloten, niet omdat hij niet goed zong, maar omdat er heel wat op zijn levenswandel te zeggen viel. Was dat wel erg verstandig van de Londenaars? Zeker, toen zooals eerst gemeld werd, Koningin Victoria, Adeline Patti, met wie Nicolini gezegd wordt in ongeoorloofde verstandhouding te staan, verbood weder zoo als vroeger aan haar hof te verschijnen, was zij volkomen in haar recht. De Londenaars echter... zullen zeker nu ook luide applaudiseeren, wanneer er een erg braaf huisvader op de planken komt te staan, valsch zingende. Wie ter wereld gaat er ooit naar opera of concert om daar over het zedelijk gedrag van zangers of kunstenaars uitspraak te doen?

Toch al maken niet velen het zoo erg als die brave Engelschen, verwarring van kunst en zedelijkheid is ook bij ons vrij algemeen. De een wil van Bilderdijk niets weten, sinds die leelijke brieven zijn uitgekomen, weer anderen zouden den ‘Max Havelaar’ niet ter hand willen nemen, omdat Multatuli ‘zoo akelig’ voor zijn eerste vrouw geweest is, ja zelfs zijn er die Göthe's onsterfelijke werken ter zijde leggen, alleen omdat zijn bewijs van goed zedelijk levensgedrag niet geheel en al in orde is. Natuurlijk zijn zij die zoo denken, geen lieden van goede letterkundige vorming, doch ook onder de zoodanigen, die in kennis en oordeel hooger staan, doet zich dezelfde misvatting, schoon op andere wijze, voor. De geschiedenis der letterkunde weet er ons van te verhalen hoezeer ‘de zederoman’ in vroegere jaren een geliefkoosd genre was, en nog in onzen tijd zijn er schrijvers van waar talent, in wier novellen of romans achter iederen held of heldin een zedelijk begripje verscholen ligt, dat de lezer, als hij niet al te dom is, en vooral als hij zich de aanwijzingen van den schrijver aan het einde van ieder hoofdstuk ten nutte maakt, er gemakkelijk zelf achter uit kan halen. Zijn er bovendien ook niet ten onzent sommige recensenten, mannen overigens van smaak en oordeel, die geen roman, geen novelle, geen gedicht voor bij kunnen laten gaan zonder het naar zijn paspoort, ‘zijn zedelijke strekking’ te vragen? Die lieden hebben veel op hun geweten, doch het ergste is wel dit, dat zij door hunne misplaatste zedelijkheid het ontstaan van eene tegenovergestelde richting in de hand hebben gewerkt, die eene treurige verwarring gesticht heeft in de zedelijke begrippen van zeer velen. Eerst kwam Busken Huet door zijne Lidewijde ons van de dwaling genezen, alsof eene eenzame huismoeder, daardoor reeds eene geschikte heldin voor eene roman is. Was dat geneesmiddel echter niet erger dan de kwaal zelve? Daarop heeft vooral de Multatuli-vergoding, - een letterkundig Fetichisme waarvoor wij ons te schamen hebben. - ons veel kwaad gedaan. Min of meer begon zich de meening te verbreiden, dat deugd een heele goede zaak is voor gewone menschen, doch dat geniën zich met dergelijke kleinigheden niet op kunnen houden. Eene zoo alledaagsche zedelijkheid vooral als die van fatsoenlijk man te zijn en het huwelijk in eere te houden, werd door velen voorgesteld als iets, dat nu heelemaal niet van een genie gevorderd mocht worden. Zij was voor hem veel te burgerlijk, alleen geschikt voor ‘een kruidenier.’ ‘Kruideniers’ en genie werden zelfs in onze letterkunde tegenstellingen, en er waren er, die al dachten zij eenigszins anders over de kwestie, toch zich liever maar stil hielden om niet voor een ‘kruidenier’ gehouden te worden.

(....)